Nummer : S-20/2990/SGA
Betreft : [...] datum: 7 februari 2020
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.I. L’Ghdas, namens [...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 4 februari 2020, inhoudende de oplegging van een ordemaatregel van zeven dagen afzondering in een afzonderingscel, met observatie door middel van cameratoezicht, ingaande op 4 februari 2020 om 15.30 uur en eindigend op 11 februari 2020 om 15.30 uur, wegens het weigeren mee te werken aan een plaatsing in een meerpersoonscel (MPC).
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 5 februari 2020 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 7 februari 2020.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Namens verzoeker is aangevoerd dat sprake is van een contra-indicatie voor een plaatsing in een MPC, omdat hij ADHD, autisme en een alcoholverslaving heeft.
De directeur heeft de ordemaatregel opgelegd van zeven dagen afzondering in een afzonderingscel met - inmiddels beëindigd - cameratoezicht op grond van artikel 24, eerste en tweede lid, van de Pbw, wegens het weigeren mee te werken aan een plaatsing in een MPC. Gelet op de door verzoeker genoemde contra-indicaties is verzoeker gezien door de medische dienst en is nader onderzoek gedaan. Uit informatie van de medische dienst - waaronder informatie van verzoekers eigen huisarts – is niet gebleken van een contra-indicatie voor plaatsing in een MPC. De directeur stelt dat verzoeker daarom in de afzonderingscel blijft.
De voorzitter overweegt dat, hoewel de directeur in afwachting van bijvoorbeeld de nadere informatie van de medische dienst in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot het opleggen van een ordemaatregel, niet gebleken is dat het laten voortduren van de ordemaatregel noodzakelijk is. Daarbij komt dat artikel 24 van de Pbw geen wettelijke grondslag biedt voor het nemen van een dergelijke beslissing gelet op verzoekers gedrag. De directeur is op grond van artikel 51 van de Pbw en gelet op de Sanctiekaart 2019, waarin het landelijke sanctiebeleid is vastgelegd, bevoegd om een disciplinaire straf op te leggen indien een gedetineerde plaatsing in een MPC weigert. Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 7 februari 2020.