Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8296/GV, 19 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8296/GV            

Betreft [klager]

Datum 19 november 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 oktober 2020 klagers verzoek tot incidenteel verlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. van Stratum, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De door verweerder genomen beslissing is onbegrijpelijk, aangezien zowel de advocaat-generaal als de zaaksofficieren van justitie geen bezwaar hadden tegen schorsing van de voorlopige hechtenis voor de duur van een week en het persoonlijk bijwonen van de begrafenis van klagers moeder. Daarbij werden zelfs geen bijzondere voorwaarden gesteld. Ook het gerechtshof Den Haag had impliciet geen bezwaar tegen toekenning van een kort incidenteel verlof. Een advies van de vrijhedencommissie (VC) is niet bindend. Klagers voorlopige hechtenis is langdurig geschorst geweest en hij heeft zich in die periode aan de opgelegde voorwaarden gehouden. Klager heeft de Nederlandse nationaliteit, zijn familie en hij wonen in Nederland en hij is niet vluchtgevaarlijk.

Het enkel op afstand volgen van de uitvaart vanuit de Penitentiaire Inrichting (PI) is onmenselijk en niet noodzakelijk. Klager had passende beschermende maatregelen kunnen nemen, alsmede bij terugkeer in de inrichting in quarantaine kunnen gaan. Klager heeft een zwaarwegend belang bij het persoonlijk afscheid nemen van zijn moeder, met wie hij een nauwe persoonlijke band heeft.

Standpunt van verweerder

De VC heeft op 15 oktober 2020 geadviseerd om klager geen verlof te verlenen, vanwege de meerdere voorlopige detentietitels waarvoor klager momenteel is ingesloten. Klager is nog onbekend met de lengte van de totale detentie die hij dient te ondergaan. Daarin wordt een risico gezien dat klager zich aan de verdere tenuitvoerlegging zal onttrekken. In geval een gedetineerde nog preventief gehecht is, worden in beginsel slechts onder strikte begeleiding vrijheden toegekend. Dit houdt echter ook in dat daarmee het bijwonen van een uitvaart op basis van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) niet mogelijk is. Daarnaast wordt ernstig gevreesd dat klager mogelijk besmet zal raken met het coronavirus, nu klagers moeder aan de gevolgen van dit virus zou zijn overleden.

Klager heeft zijn moeder, vanwege het coronavirus, al geruime tijd niet kunnen zien. Dat klager een persoonlijk belang heeft om persoonlijk aanwezig te zijn bij de uitvaart van zijn moeder, wordt zeker erkend. Aan de andere kant dient echter ook het belang van veiligheid en behoud van rust binnen de PI te worden meegewogen. Ondanks dat de uitvaart in beperkte kring zal plaatsvinden, wordt de kans dat klager aldaar, of op de heen- of terugweg, in contact komt met personen die besmettelijk zijn te groot geacht om klager het gevraagde verlof toe te staan.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de PI Leeuwarden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling

Klager is sinds 24 februari 2020 gedetineerd. Door de rechtbank is een gevangenisstraf van zestig maanden met aftrek opgelegd. Hiertegen is klager in beroep gegaan. De (fictieve) einddatum van deze detentie is momenteel bepaald op 18 december 2022. Daarna zal klager preventief worden ingesloten in een andere strafzaak.

In artikel 21 van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In artikel 24 van de Regeling staat – voor zover relevant – dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van een uitvaart.

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof voor het bijwonen van de uitvaart van zijn moeder.

Voor voorlopig gehechte gedetineerden is het mogelijk om incidenteel verlof te verkrijgen. Daarnaast kan de voorlopige hechtenis van de gedetineerde ingevolge artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering worden geschorst.

Uit de stukken volgt dat klagers verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis door het gerechtshof Den Haag op 14 oktober 2020 is afgewezen. Daarbij is door het hof mede overwogen dat bij dit soort droevige familieomstandigheden er doorgaans mogelijkheden zijn om bij de directeur van de inrichting een kortdurend verlof aan te vragen.

Namens verweerder is gesteld dat het risico aanwezig is dat klager zich, indien verlof wordt verleend, aan de verdere tenuitvoerlegging van zijn detentie zal onttrekken. Uit hetgeen namens klager is aangevoerd volgt echter dat klagers voorlopige hechtenis eerder langdurig is geschorst en dat klager zich gedurende die periode aan de voorwaarden heeft gehouden. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat klager zich aan zijn detentie zou onttrekken.

Daarnaast is in de belangenweging eveneens meegewogen dat de kans aanwezig is dat klager besmet zou kunnen raken met het coronavirus. De beroepscommissie acht afwijzing op deze grond onredelijk en onbillijk, nu – ondanks de genomen maatregelen die zijn getroffen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan – incidenteel verlof wel tot de mogelijkheden behoort en klagers belang om de uitvaart van zijn moeder bij te wonen evident groot is.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op € 50,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,-.

Deze uitspraak is op 19 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven