Nummer R-20/5585/GA
Betreft [klager] Datum 19 november 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard (hierna: de directeur) heeft op 2 december 2019 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.
Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagrechter bij de PI Sittard heeft op 18 december 2019 het beklag ongegrond verklaard (G-2019-932). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. O. Bolluyt, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn opvolgend raadsvrouw mr. J.J. Serrarens en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
In de beslissing op klagers verlofaanvraag wordt alleen verwezen naar het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) en naar het onaanvaardbaar geachte verlofadres. Er zou gevaar voor klager in de vorm van represailles bestaan.
Klager ontkent dat er een reëel gevaar voor hemzelf of zijn familieleden is. De raadsvrouw van het slachtoffer (tevens dader van afpersing van klager, waarna klager op hem heeft geschoten) heeft klagers raadsvrouw ervan verzekerd dat het slachtoffer niet uit is op represailles. Klager heeft inmiddels een ander verlofadres voorgesteld, maar hij meent dat het eerdere verlofadres ook aanvaardbaar was. Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek, maar positief ten aanzien van de vrijheden van het slachtoffer. Het OM meet dus met twee maten.
In het reclasseringsadvies van 13 september 2019 staat niet dat de reclassering bezwaar heeft tegen het verlenen van verlof. De reclassering adviseert dat er geen contact tussen klager en het slachtoffer moet zijn, tenzij er wordt ingezet op herstelbemiddeling. Klager staat daarvoor open. De reclassering stelt voorts dat klager hoe dan ook ooit naar huis zal terugkeren. De reclassering ziet er meerwaarde in als klager naar huis gaat om gefaseerd en gecontroleerd zijn werk, woning en relatie weer op te pakken.
Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat het OM in hoger beroep is gegaan. De kans is echter groot dat het hof niet tot het opleggen van een hogere straf komt. Het kan in elk geval niet de bedoeling zijn dat vooruitgelopen wordt op het oordeel van het hof door klager vrijheden te onthouden. Klager is pas overgegaan tot geweld, nadat het slachtoffer hem herhaaldelijk en langdurig heeft bedreigd. Er is nog geen zicht op de inhoudelijke behandeling van het appel.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft het standpunt in beroep niet nader toegelicht.
Uitgebracht advies
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het OM heeft in eerste aanleg en in hoger beroep een aanzienlijk hogere straf geëist dan door de rechtbank is opgelegd. Klagers strafzaak is nog niet onherroepelijk. Het is moeilijk aan de maatschappij en het slachtoffer uit te leggen dat klager nu al vrijheden kan genieten. De rechter heeft met het opleggen van de bijzondere voorwaarden bepaald dat detentiefasering plaatsvindt in het kader van de voorwaardelijke veroordeling onder de daarbij opgelegde voorwaarden.
3. De beoordeling
Klager is sinds 2 december 2018 gedetineerd. Hij is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens poging tot doodslag, zware mishandeling, overtreding van de Wet wapens en munitie en vernieling. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 21 november 2020. Op basis van zijn voorlopige hechtenis is dat (volgens klagers registratiekaart) 7 januari 2021.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Klagers verzoek is afgewezen, omdat het OM negatief heeft geadviseerd en omdat er op het opgegeven verlofadres gevaar zou zijn voor represailles jegens klager afkomstig vanuit de hoek van het slachtoffer.
De beroepscommissie treft in het dossier geen advies van de politie aan en acht dat een gemiste kans. De reclassering, die is geraadpleegd, heeft wel onderzoek gedaan naar klagers veiligheid als hij weer naar huis zou gaan. Dit vanwege de nabijheid van het slachtoffer, tevens dader, in klagers directe woon- en leefomgeving, waarbij de reclassering is gebleken van aanwijzingen voor gevaar voor represailles. Detentiefasering is volgens de reclassering niet het middel om klager hiertegen te beschermen en hij geeft aan dit ook niet te willen. Met het oog op de omstandigheid dat klager ooit naar huis zal terugkeren, ziet de reclassering er (wel) meerwaarde in als hij naar huis gaat om gefaseerd zijn huis, werk en relatie op te pakken. Verblijven op een ander adres wordt ontraden vanwege voornoemd gevaar voor klager en anderen. De reclassering heeft zeven risicomaatregelen (de beroepscommissie begrijpt ter afwending van het gesignaleerde gevaar) benoemd waarmee klager akkoord is gegaan.
Hoewel de directeur in zijn beslissing op dit laatste niet is ingegaan, is de beroepscommissie van oordeel dat bij deze stand van zaken het opgegeven verlofadres door de directeur als onaanvaardbaar kon worden aangemerkt. De reclassering ontraadt enerzijds het verblijf op een ander adres, vanwege het gevaar voor klager en anderen, maar meent tegelijkertijd dat kan worden volstaan met zeven maatregelen ter afwending van het risico op represailles op het eigen adres. Deze maatregelen zijn naar het oordeel van de beroepscommissie echter vrij algemeen van aard en twee daarvan zien op de wijze waarop klager dient te handelen bij een begin van verwezenlijking van het gevaar. Dat het gevaar zich niet voordoet, zoals volgt uit collegiale correspondentie tussen beide raadsvrouwen, kan indachtig het vorenstaande niet zonder meer worden aangenomen.
Gelet op het voorgaande, alsook op artikel 4, aanhef en onder g, h en j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, meet aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 19 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter