Nummer R-19/4897/GA
Betreft [Klager]
Datum 23 december 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet (tijdig) hebben gekregen van een behandelplan en het niet met een psychiater hebben gesproken voor het opstellen van het behandelplan.
De beklagcommissie, bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen heeft op 27 september 2019 het beklag ongegrond verklaard (OH-2019-324). De uitspraak van de beklagcommissie, is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Achterhoek (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is in beklag gegaan, omdat zijn trajectplan te laat is opgesteld. De directeur zegt dat dit door een personeelstekort komt, wat klager waanzinnig en een zwak argument vindt. Klagers mentor heeft beaamd dat de directeur ongelijk heeft. Er is veel mis en in strijd met de wet omtrent de maatregel van plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD). Volgens klager worden door zijn medegedetineerden en hem goede argumenten aangevoerd bij de beklagcommissie bij de PI Achterhoek, maar verliezen ze alsnog tachtig à negentig procent van de beklagzaken. Het is zelfs zo erg dat er ten behoeve van de klachten wettelijke stukken worden meegeleverd. Klager zit zelf in de Gedetineerdencommissie en wil de ISD-afdeling vertegenwoordigen. Klager strijdt mede voor het welzijn, een betere behandeling en eerlijke rechten van zijn medegedetineerden. Hoe het nu gaat, is niet goed.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Voor zover door klager is geklaagd over de procedure(s) bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.
De beroepscommissie begrijpt klagers klacht zo dat hij opkomt tegen het niet dan wel niet tijdig kunnen beschikken over een verblijfsplan.
Uit artikel 18a, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) volgt dat de directeur ervoor zorg draagt dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen een maand na binnenkomst van de gedetineerde in een ISD, zo veel mogelijk in overleg met hem, een verblijfsplan wordt vastgesteld. Uit artikel 44g, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) volgt onder meer dat het plan in zijn geheel of in gedeelten wordt vastgesteld door de directeur.
Vast staat dat klager op 13 juni 2019 is binnengekomen in de PI Achterhoek. Klager is op voorgenoemde datum aangemeld bij het psychomedisch overleg. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat de eerste drie maanden na plaatsing op een ISD-afdeling worden benut voor het vaststellen van een ISD-traject. In samenwerking met verschillende netwerkpartners wordt binnen zes tot twaalf weken – volgens de directeur ingevolge de nieuwe product-beschrijving ISD – een verblijfsplan opgesteld, waarin de wijze van tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt vastgelegd. Op 3 september 2019 heeft de directeur aangegeven dat klager al wel is gestart met zijn traject middels deelname aan de behandelvoorbereidingsgroep. Tijdens de beklagzitting op 19 september 2019 heeft de directeur aangevoerd dat het verblijfsplan “als het goed is” er inmiddels moet zijn. Tevens heeft de directeur tijdens de beklagzitting aangevoerd dat het concept-verblijfsplan binnen vier weken gereed moet zijn, maar dat dit in de praktijk niet haalbaar blijkt te zijn.
In klagers geval is niet gebleken van een tijdig opgesteld verblijfsplan of concept-verblijfsplan. De stelling van de directeur dat het verblijfsplan er inmiddels wel zou moeten zijn, doet daar niet aan af, nu dat pas na drie maanden zou zijn. Tevens zijn er geen nadere stukken overlegd waaruit kan worden opgemaakt dat en zo ja wanneer klager zijn verblijfsplan zou hebben ontvangen en evenmin wanneer klager zijn ISD-traject exact is gestart. Gelet hierop is niet aan de eis van artikel 18a, eerste lid, van de Pbw voldaan. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal, indachtig eerder door haar toegekende tegemoetkomingen in vergelijkbare zaken (zie RSJ 5 januari 2018, 17/1852/GA en RSJ 19 februari 2020, R-19/2972/GA), een tegemoetkoming van €30,- aan klager toekennen.
Overigens merkt de beroepscommissie op dat hoewel het klager siert dat hij ook voor medegedetineerden wenst op te komen, dit gelet op de (in beginsel) individuele aard van het beklagrecht niet mogelijk is. Voorts merkt de beroepscommissie ten overvloede op dat voor zover klagers beklag had moeten worden begrepen als te zijn gericht tegen de wijze en duur van de behandeling binnen het ISD-traject, hij hierin niet had kunnen worden ontvangen door de beklagcommissie. Dit om de reden dat hiervoor een afzonderlijke procedure bestaat, die (thans) is geregeld in artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering. Op grond van dit artikel kan een veroordeelde de rechter zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel verzoeken om te toetsen of voortzetting daarvan noodzakelijk is. Klachten over het verloop, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling binnen het ISD-traject dienen bij de rechter naar voren te worden gebracht en door hem/haar te worden behandeld.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €30,-.
Deze uitspraak is op 23 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter