Nummer R-20/6251/GB
Betreft [klager] Datum 17 november 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht of naar de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam.
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 26 februari 2020 afgewezen.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager ontvangt in de PI Nieuwegein één keer per maand bezoek zonder toezicht (BZT) van zijn partner. Klager heeft acht kinderen bij vijf verschillende moeders. Zijn kinderen wonen in de gemeenten Dordrecht, Rotterdam en Spijkenisse en zij kunnen niet bij klager op bezoek komen.
Klager heeft – vanuit de PI Krimpen aan den IJssel – bezwaar ingediend tegen de beslissing om hem te selecteren voor plaatsing in de PI Nieuwegein. In de PI Krimpen aan den IJssel is klager gezegd dat hij in een inrichting in de buurt van zijn kinderen zou worden geplaatst. Ten onrechte staat in de bestreden beslissing opgenomen dat een eventuele overplaatsing naar een inrichting van klagers voorkeur geen significant verschil in reistijd oplevert. De reistijd naar de PI Dordrecht of de locatie De Schie is voor zijn kinderen korter dan de reistijd naar de PI Nieuwegein.
Standpunt van verweerder
Klager is door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld en de PI Nieuwegein ligt in het arrondissementsparket Midden-Nederland. Klagers plaatsing in de PI Nieuwegein is hiermee een juiste regionale plaatsing geweest.
Klager stelt dat zijn kinderen hem in de PI Nieuwegein niet kunnen bezoeken. Hij heeft echter niet schriftelijk onderbouwd dat zijn kinderen niet tot reizen in staat zouden zijn. De reisafstand vanuit Dordrecht, Rotterdam en Spijkenisse naar de PI Nieuwegein is redelijk te noemen. Bezoekproblemen zijn inherent aan het ondergaan van detentie en vormen, behoudens bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium.
De bestreden beslissing is op juiste gronden genomen.
3. De beoordeling
Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Nieuwegein. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Dordrecht of naar de gevangenis van de locatie De Schie, omdat zijn kinderen hem dan zouden kunnen bezoeken.
Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst.
De beroepscommissie stelt op basis van het selectieadvies en de overgelegde bezoekerslijst vast dat klager niet is verstoken van bezoek. Daarnaast ontvangt klager maandelijks BZT. Hij noemt in beroep dat zijn kinderen niet bij hem op bezoek kunnen komen. De bezoekproblemen van zijn kinderen heeft hij echter onvoldoende toegelicht of feitelijk onderbouwd. Uit het dossier is niet gebleken dat en waarom het voor klagers kinderen onmogelijk is om klager in de PI Nieuwegein te bezoeken. Het is daarnaast niet duidelijk hoe een overplaatsing naar de PI Dordrecht of de locatie De Schie de bezoekproblemen voor zijn kinderen zou verhelpen. Hoewel in het selectieadvies staat vermeld dat klager aan de relatie(s) met zijn kinderen wil werken, is er vanuit de inrichting geen concreet zicht op (de regelmaat van) het contact met klagers ex-partners en kinderen en hoe de verstandhouding in deze relaties is. Tot slot is van belang dat klager in een inrichting aanpalend aan het arrondissement van vestiging verblijft. Bij deze stand van zaken kan klagers bezoekproblematiek niet leiden tot het oordeel dat hij zou moeten worden overgeplaatst.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 17 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.
secretaris voorzitter