nummer: R-20/5965/TA
betreft: [klager] datum: 13 november 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Stoet, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 31 januari 2020 genomen beslissing van het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De behandeling van het beroep was aanvankelijk gepland op een zitting van de beroepscommissie van 27 maart 2020. In verband met de noodmaatregelen rondom het coronavirus heeft die zitting geen doorgang kunnen vinden.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 september 2020, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.W. Stoet, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], hoofd behandeling.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 31 januari 2020, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het gaat naar omstandigheden goed met klager. Met klagers behandeling gaat het ook de goede richting op. Klager vindt dat hij onterecht vast zit. Klager is momenteel goed in contact en hij wil ook goed in contact blijven. Klager neemt zijn medicatie in om problemen te voorkomen. Klager wil echter zelf kunnen bepalen of hij medicatie wenst in te nemen of niet. Klager merkt geen effect van de medicatie.
Klager is vaker rustig, maar hij is ook nog soms boos. Klager probeert hier dan goed mee om te gaan. Aan klager is een keer een te hoge dosis medicatie toegekend. Als gevolg daarvan sliep klager heel lang. Dat was een levensgevaarlijke situatie.
Klager stelt geen medicatie nodig te hebben. Hij ontkent dat sprake is van een gevaar dat afgewend dient te worden door medicatie. Daarnaast stelt klager dat ze al begonnen zijn met het toedienen van medicatie voordat de a-dwangbehandeling was gestart. In maart 2020 hebben er vervelende incidenten plaatsgevonden in de instelling. Een medegedetineerde heeft met een losse flodder gericht op klager geschoten. Dat was voor klager een heftig incident. Sinds dit incident is klager beter in contact met zijn behandelaren. Of dit komt door de medicatie of als gevolg van het samen meemaken van een dergelijke gebeurtenis weet klager niet. Het gaat nu goed met klager en hij wil het dan ook graag proberen zonder medicatie. Klager krijgt momenteel 10 mg Abilyfy en hij gebruikt bloedverdunners.
Klagers familie vindt dat hij na het schietincident erg is veranderd. Klager is ook nog geopereerd aan zijn hart.
Door en namens het hoofd van de instelling is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er zijn afgelopen jaar heftige incidenten geweest in de instelling. Klager verblijft nu twee jaar in de instelling. Klager was erg wantrouwig. De behandelaren kunnen nu goed met klager samenwerken en, indien ze het ergens over oneens zijn, dan kan dit worden besproken. Klager kan nu veel beter met zijn emoties omgaan en er zijn nu geen vrijheidsbeperkende maatregelen nodig.
Klager is gediagnosticeerd met een paranoïde persoonlijkheidsstoornis met schizo-typische en antisociale trekken, zwakbegaafdheid, stoornis in het gebruik van cannabis en aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd beeld. De persoonlijkheidspathologie en zwakbegaafdheid van klager maken dat hij zijn problemen externaliseert, ontkent of bagatelliseert. Door een onjuiste betekenisbeleving vanuit wantrouwen ontstaat regelmatig een bedreiging van de orde en veiligheid. Klagers opname kenmerkt zich door terugkerende periodes van wantrouwen, prikkelbaarheid en verbale agressie. Het schelden, het uiten van bedreigingen en het dreigend aflopen op mensen doet klager op de momenten dat sprake is van ernstig wantrouwen en prikkelbaarheid.
Nadat met klager is besproken dat het behandelteam voornemens was de procedure voor een dwangbehandeling te starten, is klager begonnen met het innemen van Abilify hoewel hij daarbij heeft aangegeven het niet met de behandeling eens te zijn. De inschatting is dat klager dit niet zou (blijven) innemen zonder de drang van de voorgenomen dwangbehandeling. De dwangbehandeling zou in eerste instantie bestaan uit behandeling met haloperidol. De voorkeur van klager gaat echter uit naar Abilify. Daarom is ervoor gekozen om dit middel op te nemen in de maatregel en de behandeling daarmee te continueren. Vrijheidsbeperkende maatregelen of gedragsmatige interventies zijn niet voldoende om het explosieve en impulsieve gedrag van klager te voorkomen en belemmeren het perspectief op resocialisatie. Er is inderdaad eenmalig een hogere dosering aan klager gegeven. Dit is met klager besproken en van dit incident is de vereiste melding gedaan.
Klager is onvoldoende bereid om de geïndiceerde medicamenteuze behandeling in een vrijwillig kader vorm te geven. Een eerdere medicamenteuze behandeling bleek niet voldoende effectief en ook verschillende vrijheidsbeperkende maatregelen hebben slechts beperkte invloed gehad op het ziektebeeld van klager. Daarnaast nemen deze maatregelen de oorzaak van het gevaar niet weg en bieden ze geen zicht op resocialisatie. De dwangbehandeling is noodzakelijk om het risico op agressieve escalatie terug te brengen en een traject gericht op het overplaatsen naar een niet EVBG-afdeling mogelijk te maken. Het wantrouwen, de prikkelbaarheid en de impulsiviteit van klager staan dat nu in de weg. Uit de verklaringen van de psychiaters, het verpleeg- en behandelplan en de schriftelijke mededeling blijkt dat het noodzakelijk is om een a-dwangbehandeling te starten. Aan alle procedurele vereisten is voldaan. De beslissing is niet onredelijk of onbillijk en voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.
Het hoofd van de instelling heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de instelling heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de instelling het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.
Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Klager is gediagnosticeerd met een paranoïde persoonlijkheidsstoornis met schizo-typische en antisociale trekken, zwakbegaafdheid, stoornis in het gebruik van cannabis en aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd beeld.
De persoonlijkheidspathologie en zwakbegaafdheid van klager maken dat hij zijn problemen externaliseert, ontkent of bagatelliseert. Door een onjuiste betekenisbeleving vanuit wantrouwen ontstaat regelmatig een bedreiging van de orde en veiligheid. Klagers opname kenmerkt zich door terugkerende periodes van wantrouwen, prikkelbaarheid en verbale agressie.
Klager is onvoldoende bereid om de geïndiceerde medicamenteuze behandeling in een vrijwillig kader vorm te geven. Een eerdere medicamenteuze behandeling bleek niet voldoende effectief en ook verschillende vrijheidsbeperkende maatregelen hebben slechts beperkte invloed gehad op het ziektebeeld van klager. Daarnaast nemen deze maatregelen de oorzaak van het gevaar niet weg en bieden ze geen zicht op resocialisatie. De dwangbehandeling is noodzakelijk om het risico op agressieve escalatie terug te brengen en een traject gericht op het overplaatsen naar een niet EVBG-afdeling mogelijk te maken. Het wantrouwen, de prikkelbaarheid en de impulsiviteit van klager staan dat nu in de weg.
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit zijn psychische stoornis gevaar als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, dit gevaar dat niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van het hoofd van de instelling om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F. Bruggeman en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 13 november 2020.
secretaris voorzitter