Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5612/TB, 13 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5612/TB

betreft: [klager]                                                                      datum: 13 november 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 17 december 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 september 2020, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad zijn gehoord klagers raadsman mr. R. Polderman, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Klager heeft een verklaring ondertekend waarbij hij afstand van horen ter zitting heeft gedaan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde voorziening, waarbij het individueel beveiligingsniveau is vastgesteld als middel.

2.         De feiten

Klager is op 13 februari 2006 geplaatst in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting. Klager verblijft sinds 18 oktober 2016 in de locatie Zeeland.

Op 4 juli 2019 en 18 juli 2019 zijn pro justitia rapportages uitgebracht, waaruit volgt dat klager heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van de rapportages. Het hoofd van de Pompestichting heeft op 17 april 2019 aangegeven geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren.

Vervolgens heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) op 31 oktober 2019 geconcludeerd dat het recidiverisico onverminderd hoog is en dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Verweerder heeft op 17 december 2019 beslist klagers verblijf in de LFPZ-voorziening voort te zetten.

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. 

Verweerder heeft klagers belangen onvoldoende meegewogen. Daarnaast heeft de LAP onvoldoende acht geslagen op klagers visie. Klager kan zich niet verenigen met de voortzetting van zijn verblijf in de LFPZ-voorziening. Klagers beroep richt zich met name op het vastgestelde beveiligingsniveau. Klager is van oordeel dat het beveiligingsniveau kan worden vastgesteld op laag. Namens de instelling is ook aangegeven dat het beveiligingsniveau dient te worden vastgesteld op laag, zodat er de mogelijkheid is om begeleid verlof in te zetten. Klager verplaatst zich grotendeels in een rolstoel en is fysiek niet in staat om zich te onttrekken tijdens een mogelijk verlof, voor zover hij al tot deze gedachte zou komen. Klager wenst niet mee te werken aan het opstellen van de pro justitia rapportages, omdat hij geen zin heeft om elke keer hetzelfde te vertellen.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. 

Bij klager is de problematiek nog onverminderd aanwezig. Hij is onvoldoende beïnvloedbaar, er is vrijwel geen lerend vermogen bij klager en het risicomanagement kan enkel via externe hulpbronnen worden georganiseerd.

De Pompestichting heeft aangegeven dat het behandelteam geen andere mogelijkheid ziet dan het uitvoeren van het risicomanagement binnen het huidige kader en pleit dan ook voor behoud van de huidige LFPZ-status. Klager is niet ontvankelijk gebleken voor behandeling en de druk die daarmee gepaard gaat zal klager naar verwachting overvragen en ontregelen. Klager heeft intensieve sturing, begrenzing en begeleiding nodig en het richten van de focus op resocialisatie is onverantwoord. In het verleden is gebleken dat bij verruiming van vrijheden het risico op grensoverschrijdend gedrag toeneemt en dat de psychische conditie verslechtert.

Klager heeft geweigerd mee te werken aan de pro justitia rapportages waardoor rapporteurs geen advies hebben kunnen uitbrengen over de voortzetting van de longstay-plaatsing. De psycholoog geeft in haar advies van 4 juli 2019 aan dat er al jarenlang wordt gesproken van een chronische delictgevaarlijkheid. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de oorspronkelijke pathologie onveranderd is gebleken. De LAP concludeert in haar advies dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is en ziet ook geen mogelijkheden voor uitstroom richting GGZ of andere instelling. De LAP geeft aan dat het beveiligingsniveau op midden dient te worden ingeschat, ondanks het voorstel van Pompestichting om het op laag vast te stellen. Gelet op de houding en het gedrag van klager, nu hij immers nergens aan meewerkt en grensoverschrijdend gedrag vertoont, komt de LAP tot de conclusie dat het individuele beveiligingsniveau als matig moet worden ingeschat. Ook uit de aanvullende informatie van de Pompestichting van 22 februari 2020 volgt dat er nog steeds incidenten plaatsvinden in de instelling.

4.         De beoordeling

Klager verblijft sinds 28 april 2017 in de longstayvoorziening van de Pompestichting.

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

Klager heeft niet meegewerkt aan het opstellen van pro justitia rapportages waardoor de rapporteurs geen advies hebben kunnen uitbrengen over de voortzetting van klagers verblijf in een LFPZ-voorziening.  Uit de hertoets LFPZ-status van 17 april 2019 van het hoofd van de instelling volgt dat voortzetting van zijn plaatsing in een LFPZ-voorziening geïndiceerd is, waarbij het beveiligingsniveau als laag wordt ingeschat.

De LAP heeft in haar advies van 31 oktober 2019 geadviseerd om de LFPZ-indicatie voort te zetten en schat het individuele beveiligingsniveau als matig in. De LAP meent dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Er wordt op dit moment geen mogelijkheid gezien voor een uitstroomtraject van klager naar een GGZ-voorziening of een andere instelling.

Ten aanzien van het verloop van de behandeling en het risicomanagement volgt uit de stukken dat klagers grote behoefte aan autonomie, regie en controle van invloed is op het contact met de begeleiding en medebewoners. Voortdurend toezicht en begrenzing zijn tot op heden noodzakelijk om escalaties te voorkomen. Daarnaast is hij niet bereid tot het gebruik van libido remmende medicatie. Het ontbreken van probleembesef, de voortdurende grenzeloosheid en het noodzakelijke toezicht en de begrenzing die nodig zijn om situaties niet te laten escaleren, maken dat klager volledig afhankelijk is van extern risicomanagement.

De instelling heeft aangegeven dat zij, ondanks dat klagers houding en gedrag een individuele beveiligingsniveau van midden rechtvaardigen, er wellicht mogelijkheden zijn te bedenken om begeleid verlof in te zetten. Er wordt dan ook verzocht het individuele beveiligingsniveau vast te stellen op laag.

De LAP heeft aangegeven dat zij, gelet op de houding en het gedrag van klager, het individuele beveiligingsniveau inschatten als matig. Klager werkt immers nergens aan mee, vertoont grensoverschrijdend gedrag en grenzeloosheid en het is niet mogelijk gebleken om seksualiteit bespreekbaar te maken.

Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Verweerder heeft eveneens, gelet op het advies van de LAP, in redelijkheid kunnen oordelen om het individuele beveiligingsniveau vast te stellen als middel.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F. Bruggeman en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 13 november 2020.

secretaris                                voorzitter

Naar boven