Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8483/GB, 12 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8483/GB

Betreft klager

Datum 12 november 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 8 oktober 2020 klager opgeroepen om zich op 16 november 2020 te melden in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad, voor het ondergaan van 448 dagen gevangenisstraf.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld en heeft verzocht om directe plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI). Verweerder heeft op 6 november 2020 het bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek tot directe plaatsing in een ZBBI afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. C. Stroobach, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Primair stelt klager dat sprake is van een uitzonderlijke situatie en dat hij daarom in aanmerking komt voor plaatsing in een PI waar hij direct dan wel spoedig kan doorstromen naar een regime van een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) of ZBBI. Klager voert hiertoe aan dat de berekening van het aantal dagen door verweerder onjuist is. Verweerder kan de detentiegegevens van klager opvragen bij de bevolkingsadministratie. Klager heeft namelijk al 362 dagen in voorarrest gezeten. Hij hoeft dus geen 448 dagen detentie te ondergaan,  maar nog 178 dagen. Klager is, zoals verweerder stelt in de bestreden beslissing, op 30 april 2019 inderdaad geschorst uit de voorlopige hechtenis vanuit een regulier gevangenisregime, maar dat was in het kader van een andere strafzaak. De voorlopige hechtenis van klager in onderhavige zaak is geschorst op 10 april 2014. Hij verbleef toen in het kader van detentiefasering en zijn goede gedrag in een BBI. Gelet hierop en het bepaalde in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) komt klager in aanmerking voor plaatsing in een ZBBI. De PI Lelystad beschikt niet over een ZBBI. Als hij daar geplaatst zou worden zou dit betekenen dat klager ‘wordt gestraft’ door de schorsing van zijn voorlopige hechtenis en dat kan niet de bedoeling zijn. Klager heeft een groot belang bij plaatsing in een ZBBI, omdat hij fulltime werkt en hij dit werk vanuit een ZBBI kan behouden. Hij werkt, samen met zijn zoon, in de transportsector en kan met dit inkomen zijn schulden afbetalen. Bij een plaatsing in de PI Lelystad zal hij zijn baan verliezen en lopen de schulden weer op.

Subsidiair verzoekt klager om uitstel van de melddatum tot 1 januari 2021 dan wel een datum na 9 december 2020. Van 30 november 2020 tot en met 9 december 2020 dient klager bij het hof Amsterdam als verdachte te verschijnen in de andere strafzaak. Het heen en weer moeten vervoeren van klager vormt een groter besmettingsgevaar voor klager, het personeel en de gedetineerden in de PI Lelystad. Daarnaast is vervoer kostbaar. Dit alles kan voorkomen worden als klager tijdens de behandeling van de strafzaak op vrije voeten is. Daarnaast zal de voorbereiding en bespreking van de strafzaak bemoeilijkt worden als klager gedetineerd zit.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing.

Het is onjuist dat verweerder de vonnisgegevens bij de bevolkingsadministratie kan opvragen. De bevolkingsadministratie van de PI Lelystad krijgt deze gegevens namelijk op de dag van inschrijving van klager. Pas dan kan de directeur van de inrichting de berekening van de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling uitvoeren.

Klager heeft in het kader van onderhavige strafzaak van 5 maart 2014 tot 9 april 2014 in een BBI te Heerhugowaard verbleven. Op 29 september 2015 is klager weer in preventieve hechtenis genomen op grond van het parketnummer waarvan op dit moment het hoger beroep loopt bij het hof Amsterdam. Klager is in deze zaak in eerste aanleg veroordeeld. Na deze detentie is klager nog diverse malen op diverse parketnummers ingesloten geweest. Verweerder verwijst hiervoor naar klagers justitiële documentatie en klagers registratiekaart. Gelet op deze informatie kan klager worden aangemerkt als recidivist en is een directe plaatsing in een BBI onwenselijk. Directe plaatsing van een zelfmelder in een ZBBI is nooit mogelijk geweest.

Het verzoek tot uitstel van de melddatum is niet eerder aan verweerder gedaan. Ook niet in de bezwaarprocedure. Het feit dat klager dient te verschijnen bij zittingen van het hof Amsterdam, is geen grond voor uitstel. Klager kan door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) van de PI Lelystad naar het hof Amsterdam gebracht worden. DV&O rijdt deze route vrijwel dagelijks. Dat klager in detentie moeilijk contact kan onderhouden met zijn raadsvrouw is begrijpelijk, maar is ook geen reden voor het verlenen van uitstel. Voorts houdt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zich in alle gevallen aan de richtlijnen van het RIVM.

3. De beoordeling

De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen.

Primair wil klager graag in een ZBBI geplaatst worden, omdat hij eerder in een BBI heeft verbleven en hij een fulltime baan heeft. Als klager in een gevangenisregime geplaatst zal worden, zal hij zijn baan mogelijk verliezen waardoor schulden weer zullen oplopen.

Subsidiair wil klager uitstel van zijn melddatum tot 1 januari 2021 of in ieder geval tot na 9 december 2020, omdat hij van 30 november 2020 tot en met 9 december 2020 als verdachte moet verschijnen bij het hof Amsterdam. Het is praktischer dat klager dan op vrije voeten is, ook voor een efficiënt contact met zijn raadsvrouw.

Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat een detentie ingrijpend is voor klagers persoonlijke situatie, is zij van oordeel dat de bestreden beslissing van verweerder, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt kan worden.

De beroepscommissie overweegt daartoe ten aanzien van het primaire verzoek dat uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de Regeling (Stcrt. 2013, nr. 25079) blijkt dat zelfmelders bij binnenkomst in een reguliere PI rechtstreeks geplaatst worden in het plusprogramma. Daarmee komen zij sneller dan niet zelfmelders in aanmerking voor plaatsing in een BBI of ZBBI. Zelfmelders moeten daarbij voldoen aan de overige vereisten voor plaatsing in een BBI of ZBBI (Stcrt. 2014, nr. 4617). De beroepscommissie ziet in klagers geval onvoldoende aanknopingspunten om van bovenstaand uitgangspunt af te wijken. 

De beroepscommissie overweegt ten aanzien van het subsidiaire verzoek - voor het eerst in beroep aangevoerd - dat uit het uittreksel van klagers justitiële documentatie naar voren komt dat klager op 18 september 2018 door het hof Den Haag is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden. Op 10 maart 2020 is het arrest onherroepelijk geworden. Klager is dus al geruime tijd op de hoogte van het feit dat hij een detentie moet ondergaan. Om die reden heeft klager voldoende gelegenheid gehad om de gevolgen van een detentie voor zijn privésituatie te kunnen ondervangen. Het door klager overgelegde stuk van zijn werkgever, dat dateert van 14 december 2018 en daarmee niet recent te noemen is, is onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen komen.

Voorts is het feit dat klager vanaf 30 november 2020 tot en met 9 december 2020 zittingen moet bijwonen bij het hof Amsterdam geen reden voor uitstel van de melddatum, gelet op het bepaalde in artikel 26 van de Penitentiaire beginselenwet. Uit de inlichtingen van verweerder volgt dat DV&O klagers vervoer van en naar de zittingen kan verzorgen. Verder volgt uit de inlichtingen van verweerder dat DJI, waaronder DV&O, zich houdt aan de richtlijnen van het RIVM. Voorts merkt de beroepscommissie op dat, hoewel het vanuit detentie lastiger is, er voldoende mogelijkheden zijn voor klager om contact te kunnen hebben met zijn raadsvrouw.

Het beroep zal dus ongegrond verklaard worden. Klager dient zich op 16 november 2020 bij de PI Lelystad te melden.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 12 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven