Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0845/GV, 7 mei 2007, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/845/GV

betreft: [klager] datum: 7 mei 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 maart 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft op 19 februari 2007 verzocht om incidenteel verlof om afscheid te nemen van zijn vader die
stervende was. Dit verzoek is afgewezen. Op 16 maart 2007 kreeg klager bericht dat zijn vader was overleden. Dit bericht is bevestigd door een officiële instantie. Klager heeft verzocht om bijzonder verlof om bij de begrafenis aanwezig te zijn. Dit
verzoek is afgewezen. Door alle commotie ging klagers gezondheid achteruit en heeft hij een hartinfarct gehad. Dit wordt ondersteund door medische informatie.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft klager op 22 maart 2007 geen strafonderbreking verleend. Dit in verband met het feit dat op 22 februari 2007 door een collega-selectiefunctionaris geen strafonderbreking is verleend en op basis van een negatief advies van
het Openbaar Ministerie, vanwege maatschappelijke onrust en de ernst van het delict. Met name echter ook op basis van het gegeven dat uit de aangeleverde stukken niet te achterhalen was of het schrijven van de huisarts, [...], en een foto van [...]
iets
te maken hadden met het overlijden van de vader van klager. Het dient onomstotelijk vast te staan dat het gaat om het overlijden van klagers vader. In zijn beroepschrift laat klager het alsnog na de gevraagde informatie te leveren.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Westlinge te Heerhugowaard heeft, gelet op de korte termijn geen advies uitgebracht. Vanuit de inrichting is wel aangegeven dat de mogelijkheid bestaat dat klager niet zal terugkeren naar de
inrichting.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Haarlem heeft ten aanzien van een eerder verzoek reeds aangegeven dat er bezwaar bestaat tegen strafonderbreking, vanwege de maatschappelijke onrust, de duur van de gevraagde strafonderbreking,
de tijd die klager nog moet uitzitten en de ernst van het feit.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens – kortweg – diefstal met geweld. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 5 februari 2008. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van
veertien dagen te ondergaan, wegens een openstaande geldboete.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat het bezoek kan
bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking
is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een kind van de gedetineerde overleden is.

Gelet op de ernst van het feit, de lengte van de straf en de omstandigheid dat klager op grond van artikel 20 van de Regeling in de b.b.i. Westlinge is geplaatst, waardoor hij niet in aanmerking komt voor regimesgebonden verlof, is het risico dat
klager
niet zal terugkeren uit Curaçao na strafonderbreking niet onaannemelijk. Voorts is de familierelatie tussen de overledene en klager onvoldoende gedocumenteerd. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie
vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel
4
onder a en i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 7 mei 2007

secretaris voorzitter

Naar boven