Nummer
S-20/4672/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 10 november 2020
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op 3 november 2020 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Verzoekers raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ’ontoelaatbaar’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker heeft gevochten met een medegedetineerde waarbij is gezien dat verzoeker heeft geslagen. De directeur geeft aan dat voor de duur van de terugplaatsing per abuis een periode van 26 weken in de beslissing was opgenomen. Dit is aangepast naar een periode van dertien weken.
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
Op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij dit in zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van de het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.
Gelet op verzoekers gedrag, zoals dat hiervoor is beschreven, kan de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Echter, ten aanzien van de duur van de terugplaatsing heeft de directeur niet gemotiveerd waarom dertien weken in verzoekers geval passend wordt geacht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan de mededeling van de directeur in de bestreden beslissing dat de voornoemde omstandigheden zijn meegenomen in de belangenafweging, niet worden gekwalificeerd als een motivering zoals bedoeld in artikel 1d, zesde lid, van de Regeling. Immers, de voorzitter is thans niet in staat om (voorlopig) te beoordelen of de gegeven motivering voor de uitsluiting voldoende draagkrachtig is. Nu de degradatiebeslissing ten aanzien van dit onderdeel onvoldoende is gemotiveerd, is de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk voor zover deze de duur van zes weken te boven gaat. Het verzoek zal worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met ingang van 15 december 2020 tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 10 november 2020 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.
secretaris voorzitter