Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0724/GV, 26 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/724/GV

betreft: [klager] datum: 26 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.H. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 maart 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De verslaving heeft bij het delict waarvoor klager thans is gedetineerd geen rol gespeeld en zal
naar verwachting ook in de toekomst geen rol spelen. Klager heeft derhalve geen enkele baat bij een COVA-training, welke overigens geheel vrijwillig is. Klager erkent dat hij na beëindiging van zijn detentie op 8 oktober 2004 in herhaling is vervallen,
doch dat is met name te wijten aan gebrek aan huisvesting en inkomen. Ter voorkoming van soortgelijke problemen is klager aangewezen op verlof om zich tijdig tot de diverse instanties te wenden om hem daarbij behulpzaam te zijn.
Klager wil na zijn detentie niet meer terugkeren naar Purmerend naar elders een bestaan opbouwen, waartoe hij zich dient te oriënteren voor wat betreft werk en huisvesting. Klager krijgt daarbij hulp van zijn vriendin. Klager heeft een dochter van acht
jaar, die recht heeft op en belang heeft bij omgang met haar vader onder normale omstandigheden. De duur van de vrijheidsbeneming rechtvaardigt alleszins dat klager in het kader van algemeen verlof de gelegenheid wordt geboden te resocialiseren in het
maatschappelijk leven. De beslissing van de Minister is in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Er is bij klager een Risc afgenomen waarop klager hoog scoort (90). Klager is vervolgens akkoord gegaan met het opgestelde reïntegratieplan. In dit plan was een COVA-training
geïndiceerd. De tweede dag tijdens de COVA-training heeft klager aangegeven het nut hiervan niet in te zien. Hij zei letterlijk: “Al lassen ze mijn deur dicht, in december kom ik vrij.”. Daarnaast gaf hij aan te hebben geblowd. De delicten van klager
zijn drugsgerelateerd. Zodoende is ook een leefstijltraining en TVP-M geïndiceerd. Alle interventies dient klager te ondergaan alvorens hem vrijheden worden verleend. Het gedrag van klager is sinds zijn verblijf in de gevangenis Zutphen per 6 februari
2006 ten goede gekeerd. Hij houdt zich weliswaar niet altijd aan de afdelingsregels, maar gaat goed om met zijn medegedetineerden. Wel is hij meerdere malen bestraft op het gebruik van softdrugs. Tijdens een vorige detentie zat klager bij Exodus in het
kader van zijn penitentiair programma. Door zijn drugsgebruik aldaar was klager niet te begeleiden en uiteindelijk is hij weggestuurd. Uit het uittreksel Justitieel Documentatieregister blijkt dat klager veelvuldig heeft gerecidiveerd in zijn
proefperiode. Klager is thans voor de achtste maal gedetineerd. Tussen de vorige en huidige detentie is klager vier maanden op vrije voeten geweest. De Minister trekt de opmerking van klager in twijfel dat de verslaving geen rol heeft gespeeld bij het
begaan van de strafbare feiten, waarvoor hij thans is gedetineerd, en naar verwachting ook in de toekomst geen rol zal spelen. Klager geeft immers zelf aan niet met het gebruik van softdrugs te zullen stoppen. De COVA-training is een geïndiceerde
interventie en dus niet op basis van vrijwilligheid.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zutphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdan heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening. De politie Noord-Holland Noord
heeft geen bijzonderheden. Het hoofd van het Coördinatiebureau Terugdringen Recidive heeft negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 oktober 2007. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vierenveertig dagen en vier
dagen te ondergaan op grond van de Wet Terwee en acht dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de stukken is gebleken dat klager weigert verder het reïntegratieplan in het kader van TR te doorlopen. De beroepscommissie stelt vast dat de wet aan de gedetineerde niet de verplichting oplegt om mee te werken aan TR. De enkele weigering om mee te
werken kan daarom geen grond vormen de aanvraag voor algemeen verlof af te wijzen. Uit de stukken komt evenwel naar voren dat bij een eventuele verlofverlening de kans groot is dat klager drugs gebruikt en recidiveert. Zo wordt in het reïntegratieplan
van 29 november 2006 van Reclassering Nederland, Regio Midden-Oost Nederland (pagina 4) opgemerkt dat de kans groot is dat klager bij tegenslag en frustratie zijn toevlucht neemt in cocaïnegebruik. In de afgenomen Risc scoort klager hoog ten aanzien
van
inkomen en omgaan met geld en het drugsgebruik. Klager ondergaat thans zijn achtste detentie en heeft aangegeven dat hij zijn (soft)drugsgebruik zal voortzetten.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag vooralsnog rechtvaardigen. Het belang van klager om zijn terugkeer in de
maatschappij voor te bereiden is onvoldoende zwaarwegend om hem ondanks de geconstateerde risico’s op recidive en drugsgebruik, reeds thans verlof te verlenen. Derhalve is de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) niet onredelijk of onbillijk.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 26 april 2007

secretaris voorzitter

Naar boven