Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0329/GA, 24 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/329/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 februari 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Westlinge te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught. Klager, diens raadsman noch de directeur van de b.b.i. Westlinge zijn ter zitting verschenen. Klager, diens raadsman mr.
J.W.P.
van Heusden, advocaat te Amsterdam, en de directeur hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van de nacht van 14 september 2006 op 15 september 2006.

De beklagrechter heeft het beklag in zoverre ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager handhaaft zijn standpunt zoals tegenover de beklagrechter, voorts heeft hij nog aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in dit onderdeel
van de uitspraak van de beklagrechter. Hij is van mening dat hem nimmer een ordemaatregel is opgelegd. De plaatsing in afzondering in de nacht van 14 op 15 september 2006 is geschied zonder opgaaf van redenen. Klager is daaromtrent niet gehoord noch is
hem enige mededeling gedaan omtrent de reden voor de afzondering.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt (schriftelijk)toegelicht.
Op 14 september 2006 is de directeur in de middag gebeld met de mededeling dat klager bij een urinecontrole positief zou hebben gescoord op het gebruik van cocaïne. Naar aanleiding daarvan is hijvanuit z.b.b.i. Het Keern overgebracht naar de b.b.i.
Westlinge. Reden voor die overplaatsing was dat hij, bij een verder verblijf in de z.b.b.i., zich eenvoudig aan zijn detentie zou kunnen onttrekken. Dit is een normale procedure indien een in een z.b.b.i. verblijvende gedetineerde een verslag aangezegd
krijgt dat tot overplaatsing kan leiden. Gelet op zijn aankomsttijd in de b.b.i. Westlinge, 19.45 uur, is ervoor gekozen om hem voor de nacht in te sluiten in een afzonderingscel. In verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting
is het namelijk niet verantwoord om de appartementsdeuren te ontsluiten na de beëindiging van het dagprogramma. Daarom is klager, voor de veiligheid van alle gedetineerden, in de afzonderingscel geplaatst. De directeur is van mening dat daarbij
toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van de Pbw, het zogenaamde bewaardersarrest. De volgende ochtend, 15 december 2006, is klager zo spoedig mogelijk door de directeur gehoord en in afwachting van het herhalingsonderzoek
ondergebracht in een verblijfsappartement.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager bij binnenkomst in de b.b.i. Westlinge, op 14 september 2006, door inrichtingspersoneel in een afzonderingscel is geplaatst. Van die beslissing tot afzondering noch van het horen van klager in verband met die
beslissing, is enige schriftelijke neerslag voorhanden. Door de directeur is aangegeven dat in dit geval toepassing is gegeven aan het zogenaamde bewaardersarrest als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de Pbw.

Op grond van artikel 24 van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. Het vierde lid van artikel 24 bepaalt dat indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de
afzondering op de grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b (het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming of ter bescherming van de betrokken
gedetineerde) geboden is, een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering kan plaatsen. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Pbw kan de directeur ambtenaren en medewerkers machtigen tot de
uitoefening van hem bij of krachtens deze wet gegeven bevoegdheden en de naleving van zijn zorgplichten, met uitzondering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en vierde lid. Het vierde lid onder c betreft de plaatsing in afzondering bedoeld in
artikel 24, eerste lid, op de gronden van artikel 23, eerste lid onder a en b.

De beroepscommissie stelt vast dat het zogenaamde “bewaardersarrest” als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de Pbw, niet op genoegzame feiten en omstandigheden berust. Van een calamiteit was hier immers geen sprake, terwijl door of namens de
directeur ook geen zodanig bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd, dat daardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering gerechtvaardigd zou kunnen worden. Nu de plaatsing in afzondering een bevoegdheid van de directeur betreft die hij,
gezien artikel 5, tweede lid, Pbw niet aan medewerkers kan overdragen, concludeert de beroepscommissie dat de beslissing tot plaatsing in afzondering van klager onbevoegd en derhalve in strijd met de wet is genomen. De uitspraak van de beklagcommissie
kan daarom, voor zover in beroep aan de orde, niet in stand blijven en dit onderdeel van het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de enkele gegrondverklaring van dit onderdeel van het beklag voldoende tegemoetkoming en zijn er geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat geen tegemoetkoming zal worden toegekend.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 april 2007

De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

secretaris

Naar boven