Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0696/GV, 23 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/696/GV

betreft: [klager] datum: 23 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 maart 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. T. de Bont, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager wil graag de bruiloft van zijn zoon bijwonen. Het huwelijk was gepland op zaterdag 17 maart
2007, maar is uitgesteld nu klager niet aanwezig kon zijn. Omdat het huwelijk van klagers zoon volgens de hindoeritus zal worden voorbereid en klagers aanwezigheid onontbeerlijk is, heeft klager gevraagd om een onderbreking voor de duur van drie dagen.
Gezien deze duur was incidenteel verlof niet mogelijk. Daarmee is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste als bedoeld in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna de Regeling) en
de
toelichting op de Regeling. Een andere vorm van verlof was er niet voor klager, dus daarom heeft hij om strafonderbreking gevraagd.
Hoewel in artikel 5 van de Regeling niet specifiek het bijwonen van een bruiloft wordt genoemd, kan een dergelijke grond naar de mening van klager wel degelijk reden zijn voor strafonderbreking.
In de toelichting op artikel 21 van de Regeling staat duidelijk vermeld dat de opsomming niet limitatief is en dat ook andere gebeurtenissen een aanleiding kunnen vormen voor het verzoeken om, en het verlenen van incidenteel verlof. Zie tevens enkele
uitspraken van de Raad, onder meer RSJ 26 september 1999, 99/315/GV en RSJ 25 april 2003, 03/735/GV. Weliswaar ziet de toelichting op incidenteel verlof, maar deze dient naar de mening van klager analoog te worden toegepast op de situatie van
strafonderbreking, in geval incidenteel verlof geen mogelijkheden biedt. Dat het gaat om een naaste, dat de relatie hecht is en dat de te bezoeken persoon geen bezwaar heeft tegen het bezoek (zie artikel 22 juncto artikel 36 van de Regeling) staat in
casu buiten twijfel. Het gaat om het bijwonen van het huwelijk van klagers zoon, dat zelfs is uitgesteld omdat klager niet aanwezig kan zijn. Dat het huwelijk een meer dan bijzondere, eenmalige omstandigheid is, staat vast.
Klager betwist met klem dat hij niet gemotiveerd zou zijn deel te nemen aan een behandeling in De Waag. Klager is wel degelijk gemotiveerd, maar heeft er bezwaar tegen om met een zogenaamde pakketbus naar De Waag te gaan. Dit levert namelijk psychische
problemen op. De psycholoog uit Westlinge zal een behandeling starten met betrekking tot klagers fobie tegen de pakketbus.
Eind 2005 is klager niet teruggekeerd van een verlof, omdat hij wegens ziekte was opgenomen in een ziekenhuis in Engeland. Hij heeft dit toen netjes aan de inrichtig gemeld.
Door de afwijzing van zijn verzoek om strafonderbreking heeft klager de nodige psychische problemen gekend, nu hij in de veronderstelling was het huwelijk van zijn zoon niet te kunnen bijwonen, hetgeen voor hem van groot belang was. Het is voor klager
van belang dat alsnog wordt vastgesteld dat er wel een strafonderbreking had moeten worden verleend.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het bijwonen van een bruiloft wordt in de Regeling niet gezien als een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde. De directeur van de inrichting adviseert dan ook negatief. Hij voegt hieraan toe dat klager niet gemotiveerd
is
voor deelname aan zijn behandeling bij De Waag (interventie geïndiceerd door traject Terugdringen Recidive) en dat klager op grond van artikel 20 in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Westlinge verblijft, waardoor hij op een normaal beveiligde
afdeling niet in aanmerking komt voor regimair verlof. Uit het beroepschrift blijkt dat het huwelijk van klagers zoon is opgeschort tot een nader te bepalen datum.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de b.b.i. Westlinge heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaren met aftrek, wegens – kortweg – valsheid in geschrift en oplichting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 26 september 2007.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Krachtens artikel 21 van de
Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Blijkens de toelichting op dit artikel is de opsomming in de Regeling niet
limitatief. De beroepscommissie is met betrekking tot het bijwonen van de bruiloft van klagers zoon van oordeel dat geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 34 van de Regeling dat strafonderbreking dient te worden
verleend. Voorts is ook onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van klager als bedoeld in artikel 21 van de Regeling, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk zou zijn. De afwijzing van klagers
verlofaanvraag kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 23 april 2007

secretaris voorzitter

Naar boven