Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6806/GA, 9 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6806/GA                  

Betreft [Klager]

Datum 9 november 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:

a.         een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege de weigering plaats te nemen in een meerpersoonscel (MPC), ingaande op 27 november 2019 om 14:00 uur en eindigend op 11 december 2019 om 14:00 uur (ZS-ZW-2019-248);

b.         de omstandigheid dat de directeur tekort is geschoten in zijn zorgplicht (ZS-ZW-2019-260) doordat klager:

a. zes dagen niet heeft mogen douchen;

b. zeven dagen geen schone kleding heeft gekregen;

c. de strafcel niet één keer schoon heeft mogen maken;

c.         a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met televisie, voor de duur van veertien dagen, vanwege de weigering plaats te nemen in een MPC, ingaande op 11 december 2019 om 14:00 uur en eindigend op 25 december 2019 om 14:00 uur (ZS-ZW-2019-261);

b. de (vermeende) schending van klagers recht op persoonlijke verzorging.

De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 22 april 2020 de beklagen ZS-ZW-2019-248, ZS-ZW-2019-260 en onderdeel a van beklag ZS-ZW-2019-261 ongegrond verklaard. Ten aanzien van onderdeel b van beklag ZS-ZW-2019-261 is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de zitting van 30 september 2020 in het JC Zaanstad. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

De directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) is niet op de zitting verschenen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten aanzien van beklag ZS-ZW-2019-248

Klager zat samen met een bekende op een MPC. Omdat klager deze persoon kende en naar tevredenheid met hem op een MPC verbleef, heeft hij niet eerder kenbaar gemaakt dat hij een contra-indicatie voor plaatsing op een MPC heeft. Dit kwam pas aan de orde toen er een wisseling plaatsvond waardoor klager met een andere gedetineerde op een MPC geplaatst werd. Toen heeft klager geweigerd om in een MPC te verblijven omdat hij een contra-indicatie heeft. Klager heeft PTSS klachten en is ongeschikt om in een MPC te verblijven. Dit blijkt ook uit het selectieadvies voor de overplaatsing naar de PI Krimpen aan den IJssel. De directeur heeft klager niet in de gelegenheid gesteld een medisch oordeel door een arts of psycholoog te verkrijgen. Bovendien is klager niet dagelijks gemotiveerd tot medewerking. In het selectieadvies wordt wel degelijk gesproken over een contra-indicatie. De directeur stelt dat het afdelingshoofd dit heeft opgeschreven om klager overgeplaatst te krijgen. Deze kan dit echter niet verzinnen en zal dit ergens op gebaseerd hebben. Klager verblijft sinds zijn overplaatsing naar PI Krimpen aan den IJssel in een eenpersoonscel (EPC). De opgelegde disciplinaire straf dient derhalve als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.

Ten aanzien van beklag ZS-ZW-2019-260

Klager stelt dat hij zes dagen niet heeft kunnen douchen vanwege een tekort aan personeel. Daarnaast heeft klager geen schone kleding ontvangen. Klager moest dezelfde overall en sokken dragen. Klagers raadsvrouw heeft tijdens haar bezoek opgemerkt dat klager niet schoon was en niet fris rook. Ook betwist klager dat hij in de gelegenheid zou zijn gesteld om zijn cel te reinigen. De directeur heeft dan ook niet voldaan aan zijn zorgplicht omtrent klagers persoonlijke verzorging.

Ten aanzien van beklag ZS-ZW-2019-261

Klager stelt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een medisch oordeel door een arts of psycholoog te verkrijgen. In klagers selectieadvies is opgenomen dat klager een indicatie heeft gekregen voor een plaatsing in een EPC in het JC Zaanstad. Desondanks weigerde de directeur nog steeds om nader onderzoek te laten doen naar de contra-indicatie van klager. Klagers contra-indicatie wordt derhalve onterecht ontkend. De bestreden ordemaatregel dient dan ook als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunt, zoals schriftelijk ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling

Beklag ZS-ZW-2019-248

De beroepscommissie stelt vast dat klager reeds op een MPC verbleef en pas nadat er een wisseling plaats had gevonden waarbij klager een andere celgenoot kreeg, heeft klager gesteld dat hij wegens PTSS-klachten ongeschikt is voor een verblijf in een MPC. Klager weigerde om met deze persoon op een MPC te verblijven aangezien hij niet met een ‘onruststoker’  op cel wilde. Klager wilde eventueel wel met iemand anders een cel delen. Toen klager hierin niet tegemoet werd gekomen heeft hij de plaatsing op de MPC geweigerd. Er is navraag gedaan bij de medische dienst en hieruit is gebleken dat er geen sprake was van een contra-indicatie. De directeur heeft in redelijkheid en in billijkheid kunnen beslissen klager hiervoor disciplinair te straffen. De stelling dat klager niet dagelijks is gemotiveerd tot medewerking acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden. Uit de stukken blijkt dat verschillende pogingen zijn ondernomen om tot een compromis te komen. Zo is klager aangeboden om zelf een andere celgenoot te zoeken, hetgeen klager heeft geweigerd. Toen klager aanhoudend bleef weigeren is een overplaatsing voorgesteld om zo de impasse te doorbreken. Ter compromis heeft het afdelingshoofd op het selectieadvies laten vermelden dat klager – op gezag van het afdelingshoofd - een EPC status heeft gekregen binnen het JC Zaanstad zodat klager in een andere PI meer aanspraak kon maken op een EPC.

De beroepscommissie is van oordeel dat dit selectieadvies dat later is opgemaakt – nadat men in een impasse was geraakt – geen rol speelt bij de vraag die aan de beroepscommissie voorligt, namelijk of de directeur de disciplinaire straf in redelijkheid heeft kunnen opleggen. Daarbij merkt de beroepscommissie nog op dat de medische dienst bepaalt wie er in aanmerking komt voor een contra-indicatie, en niet het afdelingshoofd. Het beroep zal dan ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag ZS-ZW-2019-260

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag ZS-ZW-2019-260 onder a., b. en c. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag ZS-ZW-2019-261

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag ZS-ZW-2019-261 onder a. en b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie evenmin tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag ZS-ZW-2019-248 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag ZS-ZW-2019-260 onder a., b. en c. en ZS-ZW-2019-261 onder a. en b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Deze uitspraak is op 9 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr.dr. P. Jacobs en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven