Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2859/TB en 07/210/TB-tussenbeslissing, 18 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:18-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2859/TB en 07/0210/TB-tussenbeslissing

betreft: [klager] datum: 18 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft wederom kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.G.D. Rutten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 1 november 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

en van een ingekomen beroepschrift van klager,

gericht tegen een beslissing van 24 januari 2007 van de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam zijn inzake beroep 05/2859/TB gehoord klager, bijgestaan door zijn toenmalige raadsman mr. J.G.D. Rutten, en namens de Minister [...].

Bij tussenbeslissing van 30 mei 2006 heeft de beroepscommissie de behandeling van het beroep (05/2859/TB) aangehouden ten behoeve van onderzoek van klager in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (PBC).
Na ontvangst van onderzoeksrapportage van FPI De Rooyse Wissel te Venray, de beslissing van de Minister van 24 januari 2007 en de reactie van klager daarop, is besloten tot verdere behandeling van het beroep ter zitting.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2007, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman.
De beroepscommissie heeft de aan de Rooyse Wissel verbonden [...], klinisch psycholoog/psychotherapeut, en [...], psychiater, verzocht als getuige-deskundigen ter zitting te verschijnen. Daar zij waren verhinderd is in hun plaats verschenen [...],
klinisch psycholoog/psychotherapeut bij de Rooyse Wissel.
De Minister is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen en heeft evenmin een schriftelijke toelichting gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De Minister heeft op 1 november 2005 beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen.

Op 24 januari 2007 heeft de Minister beslist tot handhaving van de beslissing van
1 november 2005.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 18 juli 1994 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 17 september 1997
aangevangen door plaatsing in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen met toepassing van het toen geldende artikel 120 van de Gevangenismaatregel. Op 10 juni 1999 is klager overgeplaatst naar de tbs-kliniek Flevo Future te Amsterdam. Deze inrichting
heeft klager op 5 april 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 24 juni 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de
longstayindicatie heeft kunnen komen.
Klager is op 21 oktober 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. De Minister heeft op 1 november 2005 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 11 januari 2006 gerealiseerd.
In verband met het verzoek van de beroepscommissie bij uitspraak 05/2859/TB-tussenbeslissing tot onderzoek van klager in het PBC, heeft de Minister de Rooyse Wissel verzocht klager te onderzoeken op mogelijkheden van behandeling, resocialisatie en
plaatsing, en terzake advies uit te brengen. Klager is vervolgens van 20 september 2006 tot 16 november 2006 in die inrichting opgenomen. Bij advies van 15 januari 2007 van de Rooyse Wissel is geconcludeerd dat er geen andere behandelmogelijkheden
zijn,
dat resocialisatie niet verantwoord is gezien het ernstig en hoog recidiverisico en dat de longstay de meest aangewezen setting is voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs.
De Minister heeft vervolgens op 24 januari 2007 beslist tot handhaving van de op 1 november 2005 genomen beslissing om klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting.

3. De standpunten
Door en namens klager is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
De beroepscommissie heeft het eerste beroep aangehouden en de Minister verzocht klager in het PBC te laten onderzoeken. Klager is om onbekende reden niet onderzocht in het PBC, maar in een tbs-kliniek. Dit is op zich in strijd met de wet. Blijkens de
Memorie van Toelichting bij de Bvt kan observatie als bedoeld in artikel 13 Bvt plaatsvinden in het Meijers Instituut, het PBC of in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis dat geschikt is voor het doen van klinische observaties.
Klager had zijn twijfel bij een onderzoek in een tbs-kliniek, maar is wel gegaan. Hij kon zijn toenmalige advocaat niet bereiken, maar heeft zijn twijfel wel direct in de Rooyse Wissel aangegeven. Klager heeft uiteindelijk een andere advocaat genomen.
Klager wil niet de integriteit van de Rooyse Wissel in twijfel trekken, maar vindt het belangrijk dat hij in het PBC wordt opgenomen. Door de handelwijze van de Minister heeft klager geen eerlijke kans op een zo objectief mogelijk onderzoek gekregen,
terwijl het wel om zijn toekomst gaat. Klager is in de Rooyse Wissel geplaatst op een zeer intensieve zorgafdeling (Isis I), waar mensen met agressieproblemen verblijven. Dit heeft bij hem argwaan en spanning opgewekt. Klager heeft ondanks zijn
pogingen
maar weinig contact met het personeel kunnen krijgen. In zijn gesprekken met [klinisch psycholoog/psychotherapeut] is hij door diens vraagstelling geïrriteerd geraakt, misschien vanuit zijn argwaan. Dit zou mogelijk allemaal niet het geval zijn geweest
bij een verblijf in het PBC, waar mensen alleen ter observatie verblijven, het personeel op observatie is getraind en daarin deskundig en ervaren is.[klinisch psycholoog/psychotherapeut] is pas twee keer betrokken geweest bij observatie in de kliniek
van een tbs-gestelde in verband met een longstayplaatsing. Het PBC staat ook meer op afstand van andere tbs-klinieken, de Minister en de politiek.
Klager is het voorts niet eens met de inhoud van de rapportage van de Rooyse Wissel. Kern van zijn kritiek daarop is dat de gunstige ontwikkelingen in zijn behandeling niet zijn genoemd en alleen is ingegaan op negatieve punten, alsmede dat de relatie
met zijn vriendin ten onrechte als knipperlichtrelatie is beschreven.
Er worden twaalf risicofactoren genoemd, maar klager vraagt zich af of die niet ook aanwezig waren toen hem verlof werd verleend en hij stage mocht lopen.
De conclusie dat er helemaal geen zicht op behandeling en resocialisatie is, is veel te stellig. Daarbij is de grote maatschappelijke onrust meegewogen. De in het rapport genoemde enige mogelijkheid van behandeling met medicatie wordt beschreven als
een
druppel op een gloeiende plaat, maar zou zeker onderzocht moeten worden. Mede gelet op klagers leeftijd, moeten alle mogelijkheden onderzocht worden. Als een tbs-gestelde eenmaal in de longstay verblijft, zal het nauwelijks mogelijk zijn daar ooit nog
uit te komen.
Klager dient derhalve te worden geobserveerd in het PBC, opdat recht aan alle omstandigheden van de zaak kan worden gedaan. Dan kan ook aan de orde komen hoe het PBC denkt over de genoemde twaalf risicofactoren.
De Minister had dan ook niet tot de beslissing van 24 januari 2007 kunnen komen.

De Minister heeft geen nadere toelichting of reactie gegeven.

Drs. [klinisch psycholoog/psychotherapeut] heeft als getuige-deskundige de volgende toelichting op het advies van 15 januari 2007 van de Rooyse Wissel gegeven.
Onbekend is waarom de Rooyse Wissel in plaats van het PBC is ingeschakeld. Het is in drie jaar tijd de tweede keer dat hij een dergelijk verzoek tot onderzoek heeft gekregen, beide keren in verband met een longstayplaatsing. Hij denkt dat dit een
nieuwe
constructie is. Daarbij is de deskundig- en onafhankelijkheid van de rapporteurs niet in het geding. De rapporteurs zijn, los van de kliniek, benaderd vanwege hun deskundigheid en kunnen op hun professionaliteit aangesproken worden. Als in de gang van
zaken in dit geval een belangenverstrengeling wordt gezien, wordt daarmee een bom onder alle pro justitia onderzoek gelegd omdat het gros van de pro justitia rapporteurs in een klinische setting werkzaam is. Ook hij is pro justitia rapporteur. De
rapporteurs van de Rooyse Wissel hebben ieder op hun eigen wijze inhoud gegeven aan de onderzoeksopdracht en onderzoek gedaan. Het uiteindelijke advies is ondertekend door de vertegenwoordigers van de kliniek.
Het voorstel van [psychiater] tot medische behandeling is bedoeld als proefbehandeling met medicatie om te bezien of de chaos in klagers hoofd en zijn impulsiviteit gereduceerd kunnen worden, ervan uitgaande dat die met ADHD samenhangen. Dit betreft
een vorm van behandeling die ook in een longstayvoorziening toegepast kan worden en die mogelijk maar een van de twaalf genoemde risicofactoren zou kunnen beïnvloeden. Als dat zou lukken, blijven er nog elf gevaarzettende punten over. Overigens is het
verblijf in de longstay niet per definitie levenslang. Blijkens een adviesnotitie over de longstay wordt ook daar serieus gestreefd naar wat mogelijk en haalbaar is. De longstay hoeft dus geen eindpunt in de behandeling te zijn. Door dr. Abbenhuis is
uitgebreid met [psychiater] gesproken over de formulering van de visie van laatstgenoemde. Gestreefd is naar consensus van alle onderzoekers over de bevindingen.
Klager vraagt zich af of de genoemde 12 risicofactoren al niet tijdens zijn resocialisatie aanwezig waren. In de tbs wordt voortdurend getracht te komen tot een inschatting van het delictgevaar. Er is altijd een marge van onduidelijkheid, waarbij op
een
gegeven moment geprobeerd wordt om een bepaalde weg te bewandelen. Binnen die afweging is klager een kans gegeven en hebben resocialisatiepogingen plaatsgevonden. Als dat niet goed verloopt, moet bekeken worden wat is gebeurd, wat is misgegaan en welk
risico nog genomen mag worden. De twee onttrekkingen van klager hebben een grote rol gespeeld bij de latere afwegingen. De vraag is dan of nog een risico genomen moet worden met een derde poging en een eventueel derde onttrekking, gezien de 12
risicofactoren die in kaart zijn gebracht. Bij een dergelijke afweging zal de maatschappelijke onrust altijd meespelen. Ook bij het PBC dat net zo goed onderdeel van het hele stelsel is.
Onderzoek in en advies van het PBC zal ten aanzien van klager meer van hetzelfde zijn en niets toevoegen aan het onderzoek en advies van de Rooyse Wissel. Klager zal uit observatiebelang op de afdeling Isis I zijn geplaatst, omdat dit een kleinere
afdeling met meer personeel is dan andere afdelingen, waar meer rumoer en dynamiek is. Het PBC en de Rooyse Wissel verschillen niet in de mate van onafhankelijkheid en evenmin in de deskundigheid ten aanzien van klagers pathologie.

4. De beoordeling
Bij uitspraak 05/2859/TB-tussenbeslissing heeft de beroepscommissie de behandeling van het beroep tegen klagers plaatsing in een longstayvoorziening aangehouden voor multidisciplinair onderzoek in en advies van het PBC, met als vraag of men nog andere
mogelijkheden ziet tot behandeling en resocialisatie van klager gezien zijn dossier en de ongelukkig verlopen resocialisatie vanaf de resocialisatieafdeling van Flevo Future (thans Oostvaarderskliniek).

De Minister heeft ondanks het uitdrukkelijk verzoek van de beroepscommissie en de daarop gebaseerde verwachting van klager het onderzoek niet in het PBC, maar in de Rooyse Wissel laten plaatsvinden. De Minister heeft noch klager, noch de Rooyse Wissel,
noch de beroepscommissie aangegeven om welke reden(en) het onderzoek niet in het PBC heeft plaatsgevonden.

De beroepscommissie stelt voorop dat zij geenszins de deskundigheid en onafhankelijkheid van de rapporteurs van de Rooyse Wissel die klager hebben onderzocht en beoordeeld in twijfel wil trekken. Los van het door hen verrichte onderzoek en de inhoud
van
het op basis daarvan uitgebrachte advies, is de beroepscommissie wel van oordeel dat klager ook nu nog steeds een rechtspositioneel belang bij onderzoek in het PBC heeft. Waar het gaat om een zo ingrijpende beslissing als die tot plaatsing in een
longstayvoorziening vereist de zorgvuldigheid, juist gezien klagers relatief nog jonge leeftijd en zijn pathologie, met name zijn extreme achterdocht, naar haar oordeel alsnog een second opinion op basis van multi-disciplinair onderzoek in het PBC, dat
in elk geval door klager wordt gezien als een instituut voor observatie met de meeste waarborgen voor deskundig- en onafhankelijkheid.

De beroepscommissie zal derhalve de Minister verzoeken:
a) klager zo spoedig mogelijk daadwerkelijk in het PBC te laten onderzoeken met bovenvermelde vraag;
b) het PBC te laten adviseren - met inachtneming van de vereiste criteria - over de meest aangewezen setting voor voortzetting van de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde tbs;
c) te reageren op de rapportage van het PBC, onder toezending van de rapportage van het PBC.

Na ontvangst daarvan zal de beroepscommissie bepalen of zij het beroep opnieuw ter zitting zal behandelen dan wel verder schriftelijk zal afhandelen. De beroepscommissie zal een kopie van de te ontvangen stukken aan klager en zijn raadsman zenden. In
het geval de beroepscommissie beslist tot verdere schriftelijke afhandeling zal zij hen in de gelegenheid stellen schriftelijk op die stukken te reageren.

5. De tussenbeslissing
De beroepscommissie verzoekt de Minister:
a) klager zo spoedig mogelijk daadwerkelijk in het PBC te laten onderzoeken ten aanzien van de mogelijkheden van behandeling en resocialisatie;
b)het PBC te laten adviseren over de meest aangewezen setting voor voortzetting van de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde tbs;
c) de rapportage van het PBC en een reactie daarop toe te zenden.

De beroepscommissie houdt de beslissing op het beroep aan tot een nader te bepalen tijdstip in afwachting van de uitgebrachte rapportage van het PBC en de reactie van de Minister daarop.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. I.E. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 april 2007

secretaris voorzitter

Naar boven