Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2825/GA, 26 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2825/GA

betreft: [klager] datum: 26 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de Detentieboot Reno te Rotterdam,

gericht tegen een uitspraak van 3 november 2006 van de beklagcommissie bij voormelde Detentieboot, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 januari 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn namens de directeur [...] en [...], beiden afdelingshoofd bij voornoemde detentieboot gehoord. Klager is niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsvrouw, mr. G.A. Dorsman, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Klagers raadsvrouw heeft per fax een nadere schriftelijke toelichting op het standpunt van klager aan de beroepscommissie toegezonden.
Een afschrift daarvan is ter kennisneming aan de directeur van de Detentieboot gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het bedreigen, beledigen en bespugen van een personeelslid; en
b. de weigering van de directeur om het regime waaronder klager op de detentieboot verblijft aan te passen.

De beklagcommissie heeft de onderdelen a en b van het beklag tezamen beoordeeld en opgevat als zijnde gericht tegen het voor klager geldende regime op de detentieboot. Zij heeft dit beklag gegrond verklaard voor zover dit regime voor klager langer
heeft
gegolden dan – zo verstaat de beroepscommissie – tien maanden. Eén en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep is uitdrukkelijk namens de locatiedirecteur en de plaatsvervangend directeur ingesteld. De bestreden uitspraak is volgens de directeur onjuist. Kennelijk heeft de beklagcommissie een voorschot willen nemen op een toen te verwachten uitspraak
van de voorzieningenrechter. Op zich is er begrip voor het standpunt van de beklagcommissie dat gedetineerden in beginsel niet langer dat zes maanden op een detentieboot zouden moeten verblijven. Daarbij speelt echter mee dat die verblijfsduur langer
kan zijn bij bijzondere omstandigheden. Helaas is er te vaak sprake van bijzondere omstandigheden, zodat vreemdelingen langer dan die zes maanden op de detentieboot moeten verblijven. De beklagcommissie heeft in deze zaak een tweetal klachten
bijeengevoegd. Volgens de directeur kan dat niet. De eerste klacht ziet op een disciplinaire straf en de tweede op het op de Detentieboot gevoerde regime. Het regime in de detentieboot is voor iedere daar verblijvende vreemdeling gelijk, ook als men
langer dan zes maanden daar moet verblijven. Het is overigens een ruimer regime dan het standaardregime in een huis van bewaring.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager is van mening dat hij de omstandigheden waaronder en wijze waarop hij de detentie dient te ondergaan moet kunnen laten toetsen bij een rechter. Nu over de wijze van tenuitvoerlegging niet bij de vreemdelingenrechter kan worden geklaagd en de
Minister van Justitie in een andere procedure heeft aangegeven dat de vreemdeling over zaken die de tenuitvoerlegging betreffen dient te klagen bij de beklagcommissie, dient klager ontvangen te worden in zijn klachten. Klager is van mening dat hij in
het kader van de vreemdelingenbewaring niet verder in zijn vrijheid mag worden beperkt dan in het kader daarvan strikt noodzakelijk is. Klager verwijst voor de ernst en aard van de beperkingen waaraan hij is blootgesteld geweest naar de bevindingen van
de onderzoekscommissie van de Raad en hij wijst er daarbij op dat hij gedurende bijna één jaar slechts magnetron- en laatstelijk slechts gemalen voedsel verstrekt heeft gekregen. Klager kan zich overigens niet tot een andere rechterlijke instantie
wenden omdat die rechtsingangen voor hem, als vreemdeling, teveel beperkingen opleveren. Klager wijst nog naar een uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 december 2006, waarin is geoordeeld dat vreemdelingen niet
langer dan zes maanden op de detentieboten in bewaring mogen worden gehouden, behoudens een daartoe strekkend besluit in individuele gevallen. Daarvan is hier geen sprake. Klager verzoekt om aan hem voor de periode dat de vreemdelingenbewaring langer
dan zes maanden aan hem ten uitvoer is gelegd op de detentieboot een tegemoetkoming toe te kennen van € 70,= per dag.

3. De beoordeling
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de uitspraak waarvan beroep. Anders dan de beklagcommissie in haar uitspraak heeft geoordeeld, dient op beide onderdelen van het beklag afzonderlijk te worden geoordeeld en beslist. Zij zal die uitspraak
daarom vernietigen en het beklag ten gronde beoordelen.

Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Uit het terzake opgemaakte verslag komt het volgende naar voren. Klager heeft op 19 juni 2006 een personeelslid uitgescholden en gespuugd naar dat personeelslid. Daarbij heeft hij dat personeelslid ook bedreigd. Naar aanleiding van dit voorval is aan
klager verslag aangezegd. Klager is naar aanleiding van dit voorval gehoord en hem is door de directeur de onderhavige disciplinaire straf opgelegd. Die beslissing van de directeur wordt – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet
onredelijk of onbillijk geacht. Zulks geldt temeer nu door of namens klager – in beklag en in beroep – geen nadere feitelijke onderbouwing van dit onderdeel van de klacht naar voren is gebracht. Dat maakt dat dit onderdeel van het beklag alsnog
ongegrond moet worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Het beklag is kennelijk gericht tegen de beslissing van de directeur om een verzoek van klager strekkende tot een wijziging van het voor klager geldende regime, af te wijzen. Dat is een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw.
Klager is mitsdien ontvankelijk in zijn beklag. De wet stelt geen beklag open tegen algemene regels en daarmee niet tegen het regime waaraan een gedetineerde wordt onderworpen. Dit lijdt slechts uitzondering indien er beklag wordt ingesteld tegen een
regeling omdat die in strijd is met hogere regelgeving. Hoewel aan het verblijf in de detentieboot gebreken kleven en met name de lange verblijfsduur belastend is voor gedetineerden, kan niet geconcludeerd worden dat de regimeregels in strijd zijn met
een hogere regeling.
Het beklag tegen de weigering om het regime aan te passen is ongegrond, waarbij ook in aanmerking wordt genomen dat een algemene aanpassing van een regime primair een taak van de minister van justitie is.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ten aanzien van beide onderdelen alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven