nummer: 06/2205/TB
betreft: [klager] datum: 19 maart 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 21 augustus 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 januari 2007, gehouden in de tbs-inrichting Veldzicht te Balkbrug, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.G.M. Frencken, en namens de Minister, mevrouw mr. W.B. Gaasbeek, landsadvocaat.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in het FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).
2. De feiten
Klager is bij arrest van 25 februari 1986 veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Klager heeft in 1999 tijdens proefverlof vanuit de Dr. S. van Mesdagkliniek een delict gepleegd, waarvoor hij op 28 mei 2002 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en zes maanden. Aansluitend aan de v.i-datum is op 12 april 2005 klagers
tbs weer aangevangen.
De Minister heeft op 24 januari 2005 beslist klager te plaatsen op de afdeling voor extreem beheers- en vluchtgevaarlijke personen van de FPC De Kijvelanden te Rhoon. Bij uitspraak 05/536/TB van 2 augustus 2005 is het beroep tegen deze plaatsing
gegrond
verklaard en de Minister opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, omdat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is genomen. Bij beslissing van 19 augustus 2005 heeft de Minister besloten om klager niet meer als
vlucht- en/of beheersgevaarlijk aan te merken. Klager zal aselect worden toebedeeld aan één van de tbs klinieken.
Op 31 oktober 2005 werd in de penitentiaire inrichting (p.i.) te Hoogeveen contrabande
bij klager aangetroffen. Op 2 november 2005 is klager geplaatst in de Landelijke Afzonderingsafdeling van de p.i. te Vught. Bij brief van 21 februari 2006 heeft de Minister de Risico Interventie Patiënt-commissie (RIP-commissie) verzocht om te
adviseren
omtrent de vraag of bij klager sprake is van extreem vlucht- en/of beheersgevaar. Bij advies van 9 maart 2006 heeft deze commissie de Minister geadviseerd. De commissie is van oordeel dat klager voldoet aan de criteria om gekenmerkt te worden als
extreem vlucht- en beheersgevaarlijk.
Op 21 augustus 2006 is klager over de voorgenomen plaatsing in Veldzicht gehoord. Bij beschikking van 21 augustus 2006 is besloten klager in Veldzicht te plaatsen. Deze beschikking is hem op 28 augustus 2006 uitgereikt.
Deze overplaatsing is op 7 december 2006 gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager wordt het volgende aangevoerd.
Klager kan zich niet verenigen met zijn plaatsing in Veldzicht. Hij is daar al drie maal eerder geweest en zijn verblijf daar is toen problematisch verlopen.
Klager maakt voorts bezwaar tegen het feit dat hem opnieuw de status van extreem vlucht- en beheersgevaarlijk wordt toegekend en dat hij op de sterretjesafdeling is geplaatst. Klager staat al sinds 2003 op de lijst van extreem vlucht- en
beheersgevaarlijke personen. Keer op keer wordt verwezen naar feiten en omstandigheden uit het verre verleden. Na de uitspraak van de beroepscommissie in augustus 2005 en de daarna gekregen nieuwe plaatsingsbeschikking van 19 augustus 2005, is er één
keer een nieuw feit aan de orde geweest op 31 oktober 2005. De overige incidenten zijn voor 30 november 2000 geweest. Volgens klager is als gevolg van de vondst van de schroevendraaier, touw enz. in een televisietoestel eerst een ordemaatregel opgelegd
en vervolgens is hij uitgeplaatst naar de landelijke afzonderingsafdeling. Bovendien is het voor klager volstrekt onduidelijk hoe hij in goederen afkomstig van de opslag uit de tbs-kliniek, waar klager op 19 augustus 1999 is vertrokken, contrabande
heeft kunnen verstoppen. Klager betwist dan ook de juistheid van deze beschuldigingen. Tenslotte bevreemdt het klager dat hij de artikelen, zoals het destijds aangetroffen elastische touw, nu gewoon op zijn kamer mag hebben.
Klager maakt bezwaar tegen de late termijn waarop de beslissing waarvan beroep is genomen. Tussen 19 augustus 2005 en de nieuwe beslissing is meer dan één jaar verstreken. Voorts heeft klager ook zeer lang moeten wachten op de behandeling van dit
beroep. Klager is van oordeel dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd, omdat afgeweken is van eerder ingenomen standpunten, zonder dat daar een voldoende dragende verklaring voor is gegeven.
Klager vindt het regiem in de sterretjesafdeling van Veldzicht zwaar.
Klager overhandigt aan de beroepscommissie een schrijven ondertekend door klager en personeel. Daarin wordt gesteld dat de bij binnenkomst van klager aangetroffen schroevendraaierset wordt bewaard in het magazijn van de afdeling. Het elastiek mag
klager
in bezit hebben. Klager toont het elastische touw ter zitting.
De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Krachtens artikel 12 Bvt dient een spoedige opname in een tbs-inrichting bewerkstelligd te worden met inachtneming van de in artikel 11 Bvt genoemde eisen. Ten aanzien van de selectie van ter beschikking gestelden in het kader van een eerste opname of
herplaatsing in een tbs-inrichting is een toetsing aan een viertal criteria (geslacht, intelligentie, soort stoornis en vluchtgevaarlijkheid) van belang, die plaatsvindt op basis van in het dossier aanwezige informatie.
Klager is in verband met de aan hem opgelegde tbs op 29 oktober 1987 in Veldzicht geplaatst. Het behandelverloop kenmerkt zich door vele ontvluchtingen en pogingen daartoe door klager, waarbij klager ernstig recidiveert. Klager wordt dan ook meerdere
malen veroordeeld tot forse gevangenisstraffen.
Klager is een man die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en heeft een IQ hoger dan 80.
Sinds 12 april 2005 verbleef klager als tbs-passant in een huis van bewaring.
Op 31 oktober 2005 wordt in de p.i. Hoogeveen voor klager een pallet met goederen binnen gebracht. Deze goederen zijn onderzocht en daarbij werden wietzakjes gevonden, een schroevendraaierset met bitjes in de tv van klager en een elastisch touw. Bij
controle op klagers cel wordt bovendien nog geld gevonden. Klager is vervolgens overgeplaatst naar de landelijke afzonderingsafdeling te Vught.
Door de RIP-commissie is hij op 8 maart 2006 aangemerkt als extreem vluchtgevaarlijk, het geen onder meer is gebaseerd op de op 31 oktober 2005 bij klager aangetroffen voorwerpen. Deze indicatie is door de Minister overgenomen in zijn
plaatsingsbeschikking van 21 augustus 2006. Voor opname van extreem vlucht- en beheersgevaarlijke ter beschikking gestelden zijn slechts een aantal inrichtingen aangewezen en in het licht van de wachtlijsten is klager geselecteerd voor Veldzicht. De
beslissing van de Minister kan dan ook niet onredelijk worden genoemd.
De indicatie extreem vluchtgevaarlijk zal met regelmaat worden getoetst. Indien na de opname in een tbs-inrichting mocht blijken dat klager niet meer extreem vluchtgevaarlijk is, dan zal de indicatie opnieuw aan de RIP-commissie worden voorgelegd.
Klager verblijft vanaf 7 december 2006 in Veldzicht. Tot op heden hebben de Minister geen signalen bereikt dat de indicatie extreem vluchtgevaarlijk ten onrechte zou zijn gesteld.
De niet nader onderbouwde stelling van klager dat eerdere verblijven in Veldzicht problematisch zouden zijn verlopen, kan niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden.
Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.
4. De beoordeling
Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Minister geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten vrouwen,
zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.
Voor opname van ter beschikking gestelden met een extreem vlucht- en/of beheersrisico zijn slechts enkele inrichtingen aangewezen.
De Minister heeft de beslissing tot plaatsing van klager genomen met inachtneming van klagers geslacht, zijn intelligentie, de ten aanzien van hem gestelde diagnose en gegevens omtrent het bestaan van een vluchtrisico, alsmede de bestaande
wachtlijsten
Klager heeft een omvangrijke geschiedenis van het zich onttrekken aan het toezicht van de inrichting c.q. pogingen daartoe en recidives tijdens zijn behandeling. De Minister heeft de RIP-commissie verzocht nogmaals de vlucht- of beheersgevaarlijkheid
van klager te beoordelen. Op 9 maart 2006 is door deze commissie aan klager de status extreem vlucht- of beheersgevaarlijk toegekend. De RIP-commissie is van mening dat er op grond van de op 31 oktober 2005 in de p.i. Noord, locatie Grittenborgh,
aangetroffen voorwerpen “nu andermaal en nog zwaarder gefundeerd redenen zijn om een tbs-carrière in ieder geval op een sterretjesafdeling te laten beginnen’.
Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Minister in redelijkheid niet tot de bestreden overplaatsingsbeslissing heeft mogen komen.
Voorts is namens de Minister aangegeven dat de indicatie van extreem vlucht- en/of beheersgevaarlijk met regelmaat zal worden getoetst.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager te plaatsen in Veldzicht, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit voorzitter: mr. drs. F.A.M. Bakker, dr. F.Koenraadt en mr. I.E. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 19 maart 2007
secretaris voorzitter