Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2856/TA, 15 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 06/2856/TA

betreft: [klager] datum: 15 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.P. Holthuis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 oktober 2006 van de beklagcommissie bij de Oostvaarderskliniek, locatie Amsterdam, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 februari 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord mr. F.P. Holthuis, raadsman van klager, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft de beslissing van 9 augustus 2006 tot weigering van bezoek van een vriendin.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Inmiddels wordt bezoek toegestaan, zij het begeleid. Klager handhaaft zijn beroep omdat hij getoetst wil zien of de bezoekweigering destijds op goede gronden is opgelegd. Klager meent van niet. Hij betwist dat hij zo gefixeerd was op de vriendin dat
daarmee de orde en veiligheid in de inrichting en de veiligheid van die vriendin in gevaar kwam. Gezien klagers geringe contacten is het logisch dat hij blij is met het bezoek van de vriendin en dat hij verdrietig is als dat niet doorgaat. De stelling
dat sprake was van een zodanige spanning dat de behandeling van klager in gevaar kwam, gaat te ver en is geen valide argument nu de inrichting klager wil aanmelden voor een longstayplaatsing. De informatie van de inrichting over ambivalente uitspraken
van de vriendin van klager over hun relatie staat haaks op wat klager van die vriendin heeft gehoord en begrepen. Overigens is het logisch dat een prille relatie op zich nog niet goed is te duiden. In elk geval is nimmer gebleken van gevaar voor de
orde
en de veiligheid in de inrichting door bezoek van de vriendin aan klager. Wel is het zo dat de vriendin van klager niet duidelijk is in haar woordkeuze en daardoor ambivalent kan overkomen, terwijl ze dat niet is. Om helderheid te krijgen had de
inrichting eerder een gesprek kunnen aangaan in plaats van het bezoek te weigeren. De vriendin van klager heeft gebruik van het weekendhuis voorgesteld, puur vanuit de vriendschappelijke relatie met klager, niet in verband met seksuele contacten. Hun
relatie is niet seksueel, waarvoor het weekendhuis ook gebruikt wordt.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op woensdag 17 januari 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen, klager, de vriendin en de inrichting. Op grond daarvan is besloten een uur begeleid bezoek toe te staan. Helder is geworden dat het om een vriendschappelijke relatie gaat en niet om
een partnerrelatie. Klager en de vriendin zullen het melden als dit anders wordt. Het bezoek is destijds niet uit behandeloverwegingen geweigerd, maar uit zorgen en veiligheidsoverwegingen om zowel klager als de vriendin. Wat klager betreft, werd
gezien
dat hij niet goed kon omgaan met de vele spanningen die de wispelturigheid van de vriendin bij hem opriep.

3. De beoordeling
Vast staat dat op 9 augustus 2006 is besloten uit veiligheidsoverwegingen het bezoek van klagers vriendin aan klager te weigeren. Er bestond toen onduidelijkheid over de aard van de relatie tussen hen, de vriendin kwam in gesprekken met de inrichting
daarover ambivalent over. Klager ervoer volgens de inrichting een zodanige spanning die hij niet herkende en niet kon stoppen, dat dit gevaar leek op te leveren gezien de delictachtergrond van klager (moord op ex-vriendin nadat hij haar had gestalkt).
Volgens de inrichting was voorts sprake van onmacht bij de vriendin om claimend gedrag van klager te begrenzen.
De bestreden beslissing kan, in het licht van de toen bestaande onduidelijkheid over de relatie tussen klager en de vriendin die in gesprekken met de inrichting niet werd weggenomen, en de geconstateerde, daarmee gepaard gaande spanningen bij klager,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Daaraan kan niet afdoen dat klager toen een andere visie over de relatie en de impact daarvan op hem had dan de inrichting.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, J.L. Brand en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven