Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0387/GV, 26 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/387/GV

betreft: [klager] datum: 26 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 februari 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Het verlof van 3 maart 2007 is van het grootste belang vanwege de gezondheid van klagers broer en de
omstandigheid dat hij hem al tien maanden niet heeft gezien. Klager wil graag een weekend met hem doorbrengen. Hij betwist dat er sprake is van vluchtgevaar.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft een tweede verlofaanvraag ingediend. Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden wegens overtreding van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. Daarnaast is er een tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van zes maanden. De
fictieve einddatum is daardoor 4 augustus 2007. De directeur van de inrichting adviseert, gelet op het gedrag van klager in detentie, positief ten aanzien van een verlofverlening. Het Openbaar Ministerie (OM) adviseert negatief ten aanzien van de
verlofverlening op grond van het feit dat klager in zeer korte tijd is gerecidiveerd, vele kansen heeft gehad en het feit dat er gevaar bestaat voor het ontstaan van overlast als klager naar buiten gaat. De advocaat-generaal adviseert voor de tweede
aanvraag wederom negatief, omdat de zitting in hoger beroep nog moet plaatsvinden en er vluchtgevaar bestaat. De politie adviseert, in tegenstelling tot een eerdere aanvraag, positief. Het betreft hier een adres van een broer van klager. Klager had op
zijn verlofaanvraag aangegeven dat hij graag verlof wilde in verband met ziekte in de familie. De broer gaf aan dat er niemand ziek is, maar dat klager welkom is. Klager is een harddruggebruiker en een dealer. In detentie heeft hij overigens niet
aantoonbaar gebruikt. Wel heeft hij in zijn proeftijd nieuwe strafbare feiten gepleegd, waardoor een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Klager heeft laten zien onbetrouwbaar te zijn in het maken van
afspraken (buiten detentie). Ten aanzien van klagers drugsproblematiek is het niet gebruiken binnen de inrichting onvoldoende argument om aan te nemen dat zijn problematiek is opgelost en dat hij daardoor niet zal terugvallen in gebruik.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur bij de penitentiaire inrichtingen Utrecht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening, omdat de zitting nog moet plaatsvinden en er vluchtgevaar bestaat.
De politie regio Utrecht heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek, wegens – kortweg – overtreding van de artikel 2 en 3 van de Opiumwet. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van zes maanden te ondergaan, zijnde de tenuitvoerlegging van een eerder
opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Klager is in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. De wettelijk vroegst mogelijke (fictieve) v.i.-datum valt op of omstreeks 4 augustus 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

De advocaat-generaal heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag, omdat klagers strafzaak in beroep nog niet ter zitting is behandeld en er vluchtgevaar bestaat. Daarnaast heeft klager, blijkens het Uittreksel Justitiële
Documentatie, binnen zeer korte tijd gerecidiveerd. Omdat dit feit in klagers proeftijd is gepleegd, zal de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden ten uitvoer worden gelegd.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van
de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 26 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven