nummer: 06/2350/TA en 06/2380/TA
betreft: [klager] datum: 15 maart 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
het hoofd van FPI De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 1 augustus 2006 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
en van klager, gericht tegen voormelde uitspraak van de beklagcommissie, voor zover hem daarbij niet een tegemoetkoming wordt toegekend,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 februari 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is namens het hoofd van de inrichting [...], juridisch medewerker van de inrichting, gehoord. Daarbij was als toehoorder een stagiaire van de
inrichting aanwezig.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afzondering van klager in zijn persoonlijke verblijfsruimte van 13 april 2006 tot 10 mei 2006 wegens een neerbuigende en denigrerende houding jegens een sociotherapeutisch medewerker (stm-er) en de weigering om met deze stm-er in
gesprek te gaan.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Zij heeft daarbij niets overwogen over het al dan niet toekennen van een tegemoetkoming.
2. De standpunten
Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De veronderstelling van de beklagcommissie dat de afzondering eerder beëindigd had kunnen worden wanneer eerder een gesprek in het bijzijn van het hoofd behandeling zou hebben plaatsgevonden, is onjuist. Volgens de werkwijze van de afdeling Thebe
blijven verpleegden geprikkeld worden om aan de behandeling of de arbeid deel te nemen. Klager is om die reden elke dag opnieuw uitgenodigd voor de arbeid. Waar klager daarover een conflict heeft met een stm-er, is het aangewezen dat hij met die stm-er
en het hoofd sociotherapeutisch milieu in gesprek gaat. Het belang daarvan is klager in diverse gesprekken aangegeven, ook door het hoofd behandeling tijdens het afwijzen van klagers verzoek om een gesprek met hem. Een zeker contact met de stm-ers is
uitermate belangrijk voor een veilig klimaat en ongestoord verloop van de verpleging. Klager stelt zich echter boven de stm-ers en ziet hen niet als gesprekspartners. Het te voeren gesprek is een belangrijke voorwaarde om tot een eventuele beëindiging
van de afzondering te kunnen overgaan. Tijdens de afzondering is klager zeer wisselend in het contact. Zijn houding imponeert door de fysieke uitstraling en het forse taalgebruik. Hierdoor moest regelmatig worden gekozen voor contact via het luikje,
omdat het niet verantwoord was om de deur direct te openen. Ook gedurende de afzondering negeert klager de stm-ers en vindt een incident plaats. Klager wilde helemaal niets, hij is stenisch in zijn ontkenning.
Het hoofd behandeling heeft tijdens de afzondering met klager gesproken ter voorbereiding van een geplande behandelplanbespreking. Daarbij heeft het hoofd behandeling niet over het conflict gesproken, omdat anders de noodzakelijke stap tot het contact
van klager met de sociotherapie overgeslagen zou worden.
Gezien klagers houding en opstelling tijdens de afzondering bestaat het meer dan reële vermoeden dat ook bij een eerdere tussenkomst door het hoofd behandeling als bemiddelaar de maatregel dezelfde duur zou hebben gekend.
De duur van de maatregel is dan ook niet onevenredig lang geweest.
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Hij is teleurgesteld dat de beklagcommissie niets over een tegemoetkoming heeft overwogen. Klager wil op zijn minst de normale maandvergoeding ontvangen.
3. De beoordeling
Vast staat dat klager niet aan de arbeid wil deelnemen maar volgens het beleid van de afdeling Thebe elke dag opnieuw door een stm-er wordt uitgenodigd voor deelname aan de arbeid. Op 13 april 2006 heeft klager aangegeven dat hij dat niet meer wilde,
waarbij hij sterk neerbuigend en denigrerend naar de desbetreffende stm-er was. Klager heeft verder geweigerd om met deze stm-er in gesprek te gaan en heeft verder contact afgehouden. De beslissing om klager om die reden in het belang van de orde en
veiligheid in de inrichting op 13 april 2006 af te zonderen kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden genoemd.
Over de duur van de afzondering tot mei 2006 wordt het volgende overwogen.
Volgens de behandelvisie van de inrichting is het noodzakelijk dat een verpleegde in gesprek is met de sociotherapie, ook in geval van een conflict dat op de afdeling zelf opgelost dient te worden. In die zin kan de duur van de afzondering in alle
redelijkheid (mede) afhankelijk gesteld worden van de bereidheid van klager om in gesprek te gaan met de desbetreffende stm-er en het resultaat daarvan. Vanuit de inrichting is klager herhaaldelijk op het belang van een dergelijk gesprek gewezen en is
derhalve getracht om het contact met klager in stand te houden. Klager heeft echter niet met de stm-er willen spreken en heeft tijdens de afzondering de sociotherapie genegeerd. Uiteindelijk heeft klager ingestemd met een gesprek met de desbetreffende
stm-er en het hoofd behandeling samen, dat op 10 mei 2006 heeft plaatsgevonden en waarna de afzondering kon worden opgeheven.
In het licht van de bovenvermelde behandelvisie van de inrichting, de pogingen om klager tot een gesprek met de desbetreffende stm-er te bewegen, de starre houding van klager en zijn gedrag tijdens de afzondering richting de sociotherapie, kan de duur
van de afzondering niet onevenredig lang worden genoemd.
Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve gegrond worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding tot het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.
Het beroep van klager zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van klager tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, J.L. Brand en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 maart 2007
secretaris voorzitter