Nummer: 06/2835/GB
Betreft: [klager] datum: 15 maart 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.J. Hogendam, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 31 oktober 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem niet over te plaatsen naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 21 maart 2005 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) in de locatie Noord van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden te ’s-Gravenhage. Vanuit dat h.v.b. is hij via het h.v.b. van de locatie Zuid van
voormelde p.i., het h.v.b. Haarlem en de gevangenis Grave op 30 mei 2006 overgeplaatst naar de b.b.i. Westlinge te Heerhugowaard, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft bij zijn beslissing op het bezwaarschrift geen rekening gehouden met alle in bezwaar naar voren gebrachte omstandigheden. Klager is van mening dat de enkele ontkenning van het feit waarvoor een gedetineerde is veroordeeld,
de detentiefasering niet mag tegenhouden. Dat kan ook blijken uit de terzake geldende regelgeving. De wet- en regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om klager, ook als hij het hem te laste gelegde feit ontkent, in staat te stellen deel te nemen
aan een penitentiair programma en om overgeplaatst te worden naar een z.b.b.i. Klager heeft daar ook alle belang bij. Hij moet in de gelegenheid zijn om zijn terugkeer in de maatschappij, die aanstaande is, goed voor te bereiden. Zo zal hij zijn
zakelijke belangen veilig moeten kunnen stellen. Daarvoor is noodzakelijk dat hij buiten de inrichting kan verblijven. De omstandigheid dat klager niet kan of wil deelnemen aan een zogenaamd TR-traject doet daarbij niet terzake. Die eis wordt door de
wet niet gesteld. Klager heeft meegewerkt aan een zogenaamde RISc-analyse maar er wordt in ernstige mate getwijfeld aan de wetenschappelijke waarde daarvan. Het voorlichtingsrapport terzake van de TR is niet ondertekend. In dat rapport staat vermeld
dat
klager kan instemmen met de inhoud daarvan. Dat is onjuist. Klager heeft, anders dan in dat rapport vermeld, nimmer bekend dat hij zijn zus jarenlang seksueel zou hebben misbruikt. De selectiefunctionaris presenteert evenwel de lezing van het gebeurde
door de zus van klager als enige waarheid. Klager ontkent de feiten die hem tenlaste zijn gelegd. Door de lezing van klagers zus als juist te aanvaarden, gaat de selectiefunctionaris onzorgvuldig tewerk. Ook de tenlastegelegde incest wordt door klager
ontkend. Weliswaar is het hoger beroep tegen die veroordeling door hem ingetrokken, maar zulks geschiedde om andere – hem moverende – redenen. De stelling van de selectiefunctionaris met betrekking tot vier slachtoffers is onjuist. Klager is
onherroepelijk veroordeeld voor zedendelicten ter zake van slechts twee personen. Ook is de stelling van de selectiefunctionaris, dat klager in de periode van 1985 tot mei 2005 zou zijn doorgegaan met het plegen van seksuele delicten, onjuist. Een en
ander maakt dat de beslissing van de selectiefunctionaris zeer onzorgvuldig tot stand is gekomen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Omdat klager een gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen van meer dan vier maanden, behoort hij tot de categorie TR-kandidaten. Het TR-beleid is een beleid van de minister met als doel het terugdringen van de criminaliteit. Naar aanleiding van dat
beleid heeft er een onderzoek plaatsgevonden door middel van het diagnostiekinstrument Recidive Inschattings Schalen (RISc). In die analyse scoort klager hoog. Daaruit komt naar voren dat er een verhoogde kans op recidive bestaat. Om die reden zijn
gedragsinterventies nodig om tot daadwerkelijke gedragsveranderingen te komen. Omdat klager onvoldoende gemotiveerd is – hij is een (deels) ontkennende veroordeelde –, zijn gedragsinterventies niet mogelijk. Vanuit de gevangenis Grave is klager
geselecteerd voor en geplaatst in de b.b.i. Westlinge, alwaar hij gebruik kan maken van de hem verleende regimaire verloven. Klagers zedendelicten dateren al vanaf langere tijd geleden. Hij heeft zijn jongere zus gedurende langere tijd seksueel
misbruikt, hij heeft zijn stiefdochter gedurende langere tijd seksueel misbruikt, hij heeft zijn dochter mishandeld en hij heeft ontucht gepleegd met een patiënt. Bij klager is sprake van een langdurig patroon van zedendelicten waarbij de machtsfactor
en emotionele ongelijkheid duidelijk aanwezig is. Door de selectiefunctionaris wordt een verhoogd recidiverisico aanwezig geacht. Om die reden zijn gedragsinterventies geïndiceerd en noodzakelijk. Klager is voor TR een ontkennende dader, die ondanks
zijn ontkenning heeft aangegeven dat hij wil meewerken aan TR, het RISc-onderzoek en het daaruit voortvloeiende reïntegratieplan. Conform dat beleid is klager afgewezen voor verdere detentiefasering.
4. De beoordeling
4.1. Het beroep is gericht tegen de beslissing om klager niet te plaatsen in een z.b.b.i. terwijl klager op zich – gelet op de daarvoor geldende wettelijke criteria voor plaatsing in een dergelijke inrichting – daarvoor in aanmerking komt.
4.2. In de toelichting op artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, nummer 5042803/00/DJI, hierna: de Regeling (Staatscourant 12 september 2000, nr. 176, pagina 9), staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt
en
beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed
resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator
ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing
in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. Eén van de uitgangspunten van het TR-beleid, welk uitgangspunt voor de gedetineerde kenbaar is, houdt in, dat het niet meedoen aan een TR-traject voor de gedetineerde als consequentie heeft dat de detentiefasering niet verder gaat dan een
beperkt beveiligde inrichting zonder verlof (Programma Terugdringen Recidive, DJI, z.j., p. 12). Hoewel het TR-beleid, dat is gericht op voorkoming van recidive, niet in regelgeving is vastgelegd, wil dat niet zeggen dat dit beleid niet mag toegepast
bij de bepaling of een gedetineerde al dan niet in aanmerking komt voor verdere detentiefasering. De beroepscommissie is van oordeel dat in dit geval het niet-deelnemen aan het TR-traject – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en
omstandigheden – een zodanige contra-indicatie oplevert, dat dit de afwijzing van het onderhavige verzoek kan rechtvaardigen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 maart 2007
secretaris voorzitter