Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3282/GA, 12 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3282/GA

betreft: [klager] datum: 12 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J. Sol, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2006 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 februari 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.J. Sol, en [...], unit-directeur bij voormeld h.v.b.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het dreigen in de richting van personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verwachtte bezoek. Daarom wilde hij niet op transport naar de rechtbank. Hij kon dat bezoek, dat uit Terneuzen moest komen, ook niet meer afzeggen. Hij hoorde die ochtend pas dat hij op transport zou gaan. Vervolgens is een en ander geëscaleerd.
Klager heeft nooit verklaard dat hij, als hij toch mee moest, de boel wel even zou verbouwen. Toen hem werd gezegd dat hij op transport moest, heeft hij alleen maar gezegd dat hij niet mee wilde en dat ze, als ze hem toch wilden meenemen, met meer
mensen zouden moeten komen. Uiteindelijk werd er naar de rechtbank gebeld en toen werd duidelijk dat klager niet op transport hoefde. Hem was toen, naar aanleiding van een over dit voorval opgemaakt verslag, de onderhavige disciplinaire straf opgelegd.
Het – op verzoek van de beklagcommissie opgestelde – relaas van de penitentiair inrichtingswerkster (p.i.w.-ster) A geeft helaas geen volledig beeld. Zij is daarover aangesproken door klager en zij heeft toen aangegeven dat zij enkel antwoord heeft
gegeven op de vragen van de directeur en niet meer heeft vermeld. Klager is van mening dat de inrichting, alvorens klager te “dwingen” om op transport te gaan, had moeten nagaan of er een wettelijke verschijningsplicht was voor klager. Die
verschijningsplicht was er niet. De raadsman van klager was daar ook mee bekend en heeft dit tegen klager verteld. De behandeling bij de rechtszaak betrof een formeel punt in een DNA-procedure.
Klagers raadsman heeft een pleitnota overgelegd en overeenkomstig de inhoud daarvan het woord gevoerd. Een afschrift van die pleitnota is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud geldt als hier ingevoegd en herhaald.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er was ten aanzien van klager sprake van een last om ter zitting van de rechtbank te verschijnen. Klager heeft, toen hij moest meewerken aan het transport, op forse wijze de orde in de inrichting verstoord. Voor die ordeverstoring is hem de onderhavige
disciplinaire straf opgelegd. Klagers gedrag was toen dreigend en intimiderend en dergelijk gedrag wordt niet geaccepteerd in de inrichting. Ten tijde van het transport wist het personeel niet beter dan dat klager mee moest. Hem is herhaaldelijk
gevraagd om mee te werken maar hij weigerde. Hem is toen ook toegestaan met zijn advocaat te bellen. Hij bleef daarna bij zijn weigering. Vervolgens is er enig gepluk en getrek ontstaan. Uiteindelijk is het parket van het arrondissement Middelburg
gebeld en toen is medegedeeld dat klager niet op transport hoefde. De directeur heeft dat overigens pas later gehoord. Een en ander is voor de directeur geen aanleiding om de zaak anders te bekijken. Er is een incident geweest. Aan klager is daarna
een
disciplinaire straf opgelegd. Klager heeft daar beklag tegen ingesteld. Op verzoek van klager heeft de beklagcommissie aan p.i.w.-ster [A] verzocht haar waarnemingen op papier te zetten. Volgens klager zou daaruit moeten blijken dat die p.i.w.-ster
haar
collega’s zou hebben willen beteugelen. Dat blijkt echter niet uit haar verklaring.

3. De beoordeling
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Zij zal die uitspraak daarom vernietigen.
De beroepscommissie stelt voorop dat klager zich, toen hem werd medegedeeld dat hij met de Dienst Vervoer en Ondersteuning op transport moest gaan naar de rechtbank, zodanig heeft gedragen dat daardoor de orde en rust in de inrichting werden verstoord.
De beroepscommissie vindt aanleiding voor dat oordeel in het terzake opgemaakte verslag van 7 november 2006 en in het door de p.i.w.-ster [A] – op verzoek van de beklagcommissie – opgemaakte verslag van 6 december 2006. Gelet daarop moet de beslissing
van de directeur om aan klager een disciplinaire straf op te leggen niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Bij de bepaling van de aard en duur van die disciplinaire straf dient de directeur, naast de wettelijke bepalingen, rekening te houden met
de
omstandigheden van het geval. Op zich is voor gedrag als het onderhavige een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder meer gerechtvaardigd. Ten aanzien van de duur van de opgelegde disciplinaire straf
overweegt de beroepscommissie dat de directeur in dit geval onvoldoende de belangen van klager – die door zijn raadsman geïnformeerd was dat hij niet verplicht was om bij de rechtbank te verschijnen en die dag bezoek zou krijgen – heeft onderzocht en
meegewogen bij de bepaling van die strafduur. In dit geval had het meer voor de hand gelegen om een korter durende disciplinaire straf op te leggen. De beroepscommissie acht een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere
verblijfsruimte
dan een strafcel in dit geval redelijk. Zij zal het beklag daarom gegrond verklaren voor zover de bestreden disciplinaire straf langer heeft geduurd dan vier dagen en het beklag voor het overige ongegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden komt aan klager een financiële tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de hoogte van die tegemoetkoming vaststellen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond voor zover de duur van de opgelegde disciplinaire straf de vier dagen te boven gaat. Zij verklaart het beklag voor
het overige ongegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. J.W.P. Verheugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven