nummer: 06/2887/GM
betreft: [klager] datum: 9 maart 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring Rotterdam te Krimpen aan den IJssel,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 november 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 februari 2007, gehouden in de p.i. Nieuw Vosseveld te Vught, is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring Rotterdam heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen
verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 2 oktober 2006, betreft:
a. het zich onvoldoende inspannen om voor klager een andere oogarts te vinden;
b. het te lang moeten wachten op een afspraak met de opticiën.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Aan klagers oogklachten wordt niets gedaan.
Klager zou op 26 april 2006 geopereerd worden aan zijn oog voor een hoornvliestransplantatie. De uitnodiging hiervoor is echter niet naar de medische dienst van de locatie Noordsingel gezonden, maar naar klagers huisadres. Klager heeft hierom de
medische dienst benaderd en zij werden vervolgens boos op hem. De operatie is niet doorgegaan. Op 7 juli 2006 wilde de oogarts van het oogziekenhuis geen nieuwe afspraak maken om klager alsnog te opereren. Klager zou volgens de oogarts meerdere malen
niet zijn verschenen. Dat is echter gelogen. Klager meent dat medische dienst te veel luistert naar de oogarts en te weinig voor klager onderneemt om een andere oogarts te zoeken. Klager vertrouwt de oogarts van het oogziekenhuis in Rotterdam niet
meer.
Op 26 september 2006 ontving klager een bevestiging van de afspraak met de opticiën. Hij werd echter niet opgeroepen. Ook op 23 en 24 oktober 2006 is klager niet opgeroepen, terwijl andere gedetineerden wel werden opgeroepen. Uiteindelijk heeft de
opticiën klager op 6 november 2006 gezien. De opticiën zei dat hij niets kon doen. Klager moest naar de oogarts. De ogen van klager worden slechter. De hechtingen zijn verwijderd en het hoornvlies zit los.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft op 26 september 2006 de huisarts gesproken om na te gaan of de opticiën iets kan betekenen voor klagers linkeroog. Het kan dus niet zo zijn dat hij op 25 september 2006 zou
worden opgeroepen voor de opticiën. Wel is het mogelijk dat klager hierover met een verpleegkundige heeft gesproken. Klager kan niet accepteren dat niemand hem kan helpen voor zijn oogproblemen. Ten einde raad wordt klager voor een second opinion
aangeboden aan een oogarts. In afwachting van het onderzoek wordt verder gekeken wat er geadviseerd gaat worden.
3. De beoordeling
a.
Klager meent dat de inrichtingsarts meer had moeten ondernemen door hem te verwijzen naar een andere oogarts. Blijkens het medisch dossier wil de oogarts van het oogziekenhuis te Rotterdam klager om verscheidene redenen niet opereren. In het medisch
dossier wordt verwezen naar een brief van 14 augustus 2006 van de betreffende oogarts, waarin hij meldt dat er voorlopig geen dringende noodzaak is klager te opereren. Gelet hierop heeft de inrichtingsarts niet onzorgvuldig gehandeld. Ook anderszins is
niet aannemelijk geworden dat omtrent het niet doorgaan van de oogoperatie de inrichtingsarts een verwijt valt te maken. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
b.
Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting is aannemelijk geworden dat klager lang heeft moeten wachten alvorens hij door de opticiën is gezien. Niet is duidelijk geworden waarom pas na een maand klager door de opticiën is gezien. Gelet op de
ernst van de oogklachten van klager is de beroepscommissie van oordeel dat de medische dienst meer had kunnen ondernemen, bijvoorbeeld door klager met enige voorrang geplaatst te krijgen voor een afspraak met de opticiën. Tegen deze achtergrond is het
beroep in zoverre gegrond. Nu de afspraak met de opticiën verder niets heeft opgeleverd, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond wat betreft onderdeel a van het beroep. Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel b gegrond.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris,
op 9 maart 2007
secretaris voorzitter