Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1764/GA, 15 februari 2007, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Urinecontrole  v

Uitspraak

nummer: 06/1764/GA

betreft: [klager] datum: 15 februari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de de locatie Zoetermeer,

gericht tegen een uitspraak van 10 juli 2006 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2006, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Hopman.

De directeur van de p.i. Haaglanden, locatie Zoetermeer heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens het niet kunnen produceren van urine binnen de gestelde tijd van vier uur.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.

3. Klager heeft s’morgens om 7.30 een urinecontrole ondergaan. Toen klager aangaf dat hij geen urine kon produceren is hij weer in zijn cel ingesloten. Vervolgens is klager voor een periode van vier uur in de observatiecel geplaatst. In de periode
dat klager in deze cel verbleef heeft hij niet om water gevraagd.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager blijft bij zijn standpunt dat hij niet geacht kon worden urine te produceren, omdat hij niet kon beschikken over water of iets anders om te drinken.
De urinecontrole vond plaats om 8.00 en niet om 7.30 uur, zoals de directeur in haar laatste brief aangaf. Volgens klager heeft hij maximaal tien minuten in zijn eigen cel doorgebracht voordat hij in de observatiecel werd geplaatst. In de observatiecel
was geen water beschikbaar en het was klager niet bekend dat hij hier eventueel om had kunnen vragen. Aangezien het verblijf in de observatiecel juist bedoeld is om de inname van grote hoeveelheden vocht te voorkomen, kan ook niet zonder meer worden
gesteld dat klager dit had behoren te begrijpen. De vier uur die volgens artikel 3 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen beschikbaar moet zijn om urine te produceren impliceert dat de gedetineerde gedurende die periode de beschikking
heeft over water.
Doordat klager last heeft van zijn maag en darmen, kan hij s’morgens niet veel drinken.

Subsidiair voert de raadsvrouw aan dat de beslissing van de directeur onredelijk en onbillijk is nu klager pas om 12.00 uur, toen hij weer in zijn eigen cel was, wat heeft kunnen drinken. De urine die hij om 13.00 uur kon produceren had moeten worden
gebruikt voor het onderzoek.
Klager heeft vaker urinecontroles gehad. De uitslagen waren altijd negatief.

4. De beoordeling
Vast is komen te staan dat klager bij een urinecontrole op 6 juni 2006 geen urine kon produceren. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de regeling Urinecontrole Penitentiaire Inrichtingen, nr. 726428/98/DJI, Stcrt. 128, (hierna de Regeling), wordt de
gedetineerde, die niet direct tot afgifte van de urine in staat is, gedurende een periode van vier uur alsnog in de gelegenheid gesteld onder direct visueel toezicht urine af te staan. Het niet binnen die vier uur afstaan van urine wordt op grond van
het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de Regeling gelijk gesteld met een weigering om medewerking te verlenen aan de urine controle.
Het is weliswaar gebruikelijk dat de gedetineerde gedurende de periode van vier uur de mogelijkheid krijgt om wat water te drinken, maar voorgeschreven is dit niet, noch is er impliciet reden om daarvan uit te gaan. Volgens klager was er in de
observatiecel geen water beschikbaar. Klager heeft echter niet zelf om water gevraagd.
Gezien het voorgaande treft het subsidiaire verweer geen doel.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur heeft kunnen beslissen tot de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen strafcel.
Dit maakt dat de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en het beklag ongegrond zal worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 15 februari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven