Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0079/GV, 16 februari 2007, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/79/GV

betreft: [klager] datum: 16 februari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Vonken, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 januari 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager verzoekt om verlof, al dan niet onder begeleiding of bewaking, teneinde het graf van zijn vorig jaar overleden moeder te bezoeken. Klager had een zeer goede band met zijn moeder en heeft ook jarenlang voor haar gezorgd. Klager is destijds in het
kader van het overlijden van zijn moeder in staat gesteld een rouwbezoek af te leggen. Gezegd wordt dat artikel 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling) niet voorziet in het toepassen van een vervolg rouwbezoek. Het
is louter bedoeld voor het eenmalig bijwonen van de uitvaart c.q. het eenmalig afleggen van een rouwbezoek dan wel een bezoek aan een graf of columbarium. Dat wordt echter niet genoemd in artikel 24 van de Regeling. Weliswaar wordt genoemd dat een
incidenteel verlof betreft, maar de kwalificatie incidenteel ziet niet op het feit dat het slechts eenmalig is. Niet valt in te zien dat bij een langgestrafte als klager niet vaker een dergelijk rouwverlof kan worden toegestaan. Zeker nu de behandeling
van klagers strafzaak in hoger beroep onverwacht langer duurt dan verwacht. Was een en ander conform de verwachtingen verlopen, dan was klager allang afgestraft en wellicht reeds vrijgesproken van hetgeen waarvan hij wordt verdacht. Klager heeft er
alle
vertrouwen in dat hij zal worden vrijgesproken. Ook klagers raadsman heeft vertrouwen in de goede afloop van de strafzaak. Het gevaar voor vlucht is dan ook niet aanwezig.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Aan klager is geen toestemming verleend om een rouwbezoek af te leggen aan zijn bijna een jaar geleden overleden moeder. Klager is na het overlijden van zijn moeder op 20 februari 2006 in de gelegenheid gesteld zijn overleden moeder te bezoeken in het
mortuarium van het Maaslandziekenhuis te Sittard, waarvan hij gebruik heeft gemaakt. Het niet verlenen van het incidenteel verlof is niet gebaseerd op de gedachte dat klager zal weglopen ten tijde van het verlof en ook niet op een diskwalificatie van
zijn emoties ten aanzien van zijn overleden moeder. De selectiefunctionaris baseert zich met name op artikel 24, tweede lid, van de Regeling: “Het bezoek kan bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of
columbarium”. Aan dit criterium is gehoor gegeven, immers klager heeft zijn moeder in het mortuarium bezocht. Artikel 24, tweede lid, van de Regeling zegt niets over een vervolg rouwbezoek betreffende de eerder overleden persoon. De kwalificatie
“incidenteel” ziet inderdaad niet op het feit dat het eenmalig is, immers er kunnen zich altijd complicaties voordoen welke een tweede incidenteel verlof nodig maken. In die zin zou een complicatie kunnen zijn dat klager dermate lijdt onder het
overlijden van zijn moeder dat het op therapeutische gronden een goede zaak zou zijn hem in de gelegenheid te stellen het graf van zijn moeder te bezoeken. Wanneer dat het geval is, dient een verzoek van klager te zijn onderbouwd met een gedegen
rapport
van een gedragsdeskundige.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Overmaze te Maastricht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en zes maanden. Tegen deze uitspraak heeft klager hoger beroep ingesteld.

In artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) is bepaald dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de
gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Hoewel de beroepscommissie klagers wens voor het rouwbezoek begrijpt, is de noodzaak voor het herhaald bezoek van klager aan het graf van zijn moeder onvoldoende aannemelijk gemaakt. Gelet op het
vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de afwijzende beslissing van de Minister op klagers verzoek om incidenteel verlof niet als onredelijk of onbillijk moet worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 16 februari 2007.

secretaris voorzitter

Naar boven