nummer: 06/2188/GM
betreft: [klager] datum: 8 februari 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door J.A.P. van Haastrecht, gemachtigde, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 21 augustus 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 november 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Amsterdam, waarvoor zowel klager als de gemachtigde van klager waren verschenen, is de behandeling van het beroep – bij ontstentenis van tolk in de
Russische taal – aangehouden tot een nadere zitting van de beroepscommissie. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2006, in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klager en diens gemachtigde mw. J.A.P. van Haastrecht.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Dordtse Poorten heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals uiteindelijk neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 6 augustus 2006, betreft het niet toestaan om een algehele check-up te laten verrichten door een internist dan wel een second-opinion te laten vragen bij
de eigen huisarts.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager blijft bij hetgeen hij in zijn verzoek om bemiddeling heeft aangegeven. Inmiddels is er sprake van complicaties. Zijn lichamelijk conditie gaan achteruit, zijn speekselklieren zijn vergroot, hij heeft continu last van spierpijn en daarnaast
heeft
hij witgekleurde ontlasting. Klager heeft een en ander ook aangegeven bij de inrichtingsarts maar deze heeft geen nader onderzoek willen verrichten. De arts gaf aan klager te kennen dat er niets aan de hand was en dat zijn klachten vanzelf over zouden
gaan. Toen klager vanuit Leeuwarden in de Dordtse Poorten arriveerde, leed hij aan hepatitis C. Daarnaast heeft hij de ziekte van Pfeiffer. Door klager is in Dordrecht om een bloedonderzoek verzocht en ook om nadere specialistische onderzoeken
gevraagd.
Klager kreeg toen te horen dat hij lastig was. Hem is niet uitgelegd waarom er geen onderzoek nodig was. Nadat hij langere tijd in Dordrecht was is eindelijk zijn bloed onderzocht. Destijds is de hepatitis C in het Westeinde ziekenhuis te Den Haag
behandeld met interferon. Dat gebeurde via de arts in het ziekenhuis waar hij werd behandeld. Klagers gemachtigde heeft pas in april 2006 contact gehad met de inrichtingsarts in Dordrecht. Zij heeft toen aangegeven dat klager belang had bij een nader
onderzoek. Daarbij is de suggestie gegeven om contact op te nemen met een (voormalig) internist die in Rusland heeft gewerkt en die goed met klager zou kunnen communiceren. De inrichtingsarts gaf toen aan dat klager niet meer verwezen zou worden naar
een specialist. De contacten van klager en zijn gemachtigde met de inrichtingsarts hadden volgens klager deel uit moeten maken van het medisch dossier. Dan zou kunnen blijken dat de contacten met medische dienst eenzijdig worden afgebroken. De
gemachtigde heeft besloten klager een bezoek te brengen in de inrichting. In een telefoongesprek kreeg de gemachtigde het gevoel dat de inrichtingsarts vooringenomen was ten opzichte van de medische toestand van klager. Klager zou simuleren om niet te
hoeven werken. De arts vond het onnodig om nadere duidelijkheid te geven over het ziektebeeld van hepatitis C, dat zou alleen maar extra klachten van klager stimuleren. De gemachtigde heeft haar vragen bij de door de medische dienst gevolgde
handelwijze. Klager wordt onvoldoende onderzocht en ook de communicatie met klager is onvoldoende. De communicatie met klager is niet eenvoudig. Dat zou op zich reden moeten zijn om extra zorgvuldig op te treden. Klager is door de gemachtigde, die arts
is, onderzocht. Volgens de gemachtigde is er een aantal klachten dat nader onderzoek behoeft. Te denken valt aan een neurofysiologisch onderzoek en een inspanningsonderzoek Klager rookt per dag één à twee sigaretten. Klager heeft last van ernstige
tintelingen in zijn benen. Dit begint bij het opstaan en eindigt pas als hij naar bed gaat. Voor zijn detentie deed klager veel aan (kracht)sport. Klagers klachten kunnen volgens de mening van een geraadpleegde sportarts niet zijn ontstaan als een
gevolg van het gebruik van anabolica.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klagers gemachtigde beklaagt zich over het niet laten verrichten van een aanvullend bloedonderzoek. Klager is uitgebreid bekend bij de medische dienst en gedurende zijn detentie is verschillende malen bloed afgenomen en onderzoek gedaan. De uitslagen
van het bloedonderzoek zijn tijdens zijn detentie verbeterd. Er is geen aanleiding voor het doen van een aanvullend bloedonderzoek. Tussen klager en de inrichtingsartsen bestaat kennelijk een constante sfeer van onvrede van de kant van klager. In de
eerdere inrichting van verblijf is klager uitgebreid gescreend en er zijn geen concrete aanwijzingen voor een herhaling of aanvullende screening. Klagers leverfuncties zijn zo goed als genormaliseerd zodat er geen sprake is van enige actieve vorm van
hepatitis. Klager komt over als iemand die somatiseert, waarin hij wordt ondersteund door zijn gemachtigde. Contacten met de gemachtigde, die de inrichtingsarts beschuldigt van onderdiagnostisering, verlopen op een onplezierige wijze. Klager zorgt er
zelf voor dat hij niet krijgt hetgeen hij wil hebben. In het verleden heeft hij wel eens over zijn keel geklaagd. Hij had van een internist begrepen dat dit zou voortkomen uit zijn speekselklieren. Hij zou last hebben van taai en plakkerig slijm. De
internist zou hem gezegd hebben dat hij een antibioticum-zuurtje moest hebben. Klagers mond en keelholte zijn door de arts onderzocht en er zijn geen afwijkingen geconstateerd. Er was daarom geen reden voor het voorschrijven van een antibioticum.
3. De beoordeling
De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren.
Uit het medisch dossier blijkt niet dat er sprake is van een (vastgelegd) beleid omtrent de behandeling van de bij klager vastgestelde aandoening hepatitis C. Een overeengekomen en vastgelegd beleid is bij een dergelijke ziekte gewenst. Ook blijkt uit
het medisch dossier onvoldoende van klagers medische historie, terwijl zulks noodzakelijk is bij de beoordeling en/of behandeling van klager (medische) klachten. De beroepscommissie stelt voorts vast dat een door de inrichtingsarts voor klager gegeven
verwijzing naar een internist, zonder deugdelijke motivering door de inrichtingsarts is ingetrokken. De beroepscommissie is voorts van oordeel dat het op zijn minst genomen wenselijk was geweest dat de inrichtingsarts, gelet op de chronische klachten
van klager en de vastgestelde aanwezigheid van hepatitis C, tot het instellen van nader medisch onderzoek had besloten.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat het onderhavige handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.
De beroepscommissie is van oordeel dat de enkele gegrondverklaring voldoende genoegdoening is voor klager en dat er, nu van enige schade voor zijn gezondheid niet is gebleken, geen termen zijn voor de vaststelling van een financiële tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat een klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 februari 2007
secretaris voorzitter