Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2512/GM, 12 februari 2007, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2512/GM

betreft: [klager] datum: 12 februari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b./ISD) Rotterdam te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 november 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b./ISD Rotterdam heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te
verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 5 oktober 2005, betreft het aanmerken van klagers ziekmelding als “onterecht” zonder klager daadwerkelijk te hebben onderzocht.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager is van mening dat hem tijdens zijn verblijf in het h.v.b./ISD de benodigde medische zorg is onthouden. Daardoor is hem ook de mogelijkheid tot deelname aan de arbeid
ontnomen. Hij werd steeds opnieuw arbeidsgeschikt verklaard, terwijl hij die arbeid medisch gezien niet kon verrichten. Klager zou kunnen deelnemen aan de arbeid als hem een passende stoel zou zijn verstrekt. Dat werd echter geweigerd. Ziekmeldingen
van
klager werden niet serieus genomen. Blijkens de gegevens van de medische dienst heeft klager een langere geschiedenis met betrekking tot ziekmeldingen. Klager is het niet eens met de mededeling van de arts, als deze hem zonder hem gezien te hebben
onterecht ziek meldt. Tegen klager is nooit gezegd dat hij zich niet meer ziek zou mogen melden en dat een volgende melding een rapport op zou leveren als had hij zich onterecht ziek gemeld. Klager vindt het belangrijk dat er goede medische zorg wordt
geboden in de inrichting. Klager verzoekt de beroepscommissie om aan hem – als tegemoetkoming – een bedrag toe te kennen dat is gebaseerd op het niet uitbetaalde loon in de periode van 5 oktober 2005 tot en met 22 december 2005, het moeten missen van
diverse faciliteiten en vergoeding van de door hem gemaakte kosten. Klager hoeft dat bedrag op zich niet zelf in volle omvang te ontvangen, er mag ook een deel gestort worden op de rekening van een, door de inrichtingsarts te bepalen, goed doel. Klager
is van mening dat hij onvoldoende serieus is genomen. De medische dienst had zich in zijn ogen meer moeten inspannen om hem aan de arbeid te houden. Momenteel gaat het niet goed met klagers rug. Hij doet zijn best om de rug enigszins los te krijgen.
Omdat die rugkwetsuur deels stressgerelateerd is, is het erg moeilijk voor klager. Hij voelt nog steeds de druk van de strafvervolging. Het hoger beroep moet immers nog behandeld worden. Overigens had klager voorafgaand aan zijn detentie ook al
problemen met zijn rug. Die problemen zijn sedert zijn detentie echter wel gewijzigd.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager was, gelet op zijn gezondheid, niet geschikt voor alle werkzaamheden. Bij hem ontstonden, als hij lang zittend werk moest verrichten, rugklachten. Door de arts is aan de werkmeester geadviseerd om klager de gelegenheid te bieden om af en toe wat
te lopen. Ook is hij een aantal malen ziekgemeld in verband met die klachten. Op 28 september 2005 is klager gezien door de arts in verband met een ziekmelding terwijl hij geschikt was verklaard om te werken. Klager verklaarde dat hij niet in de
gelegenheid was om regelmatig te lopen. De ziekmelding is daarom in eerste instantie gehandhaafd. Bij navraag bleek dat klager wel in de gelegenheid kon worden gesteld om tijdens de arbeid te lopen. Klager is daarop per 3 oktober 2005 geschikt
verklaard
voor de arbeid, met de mededeling dat hij, indien hij op die dag niet zou gaan werken, als “onterecht ziek” gemeld zou worden. Klager heeft op 3 oktober 2005 niet deelgenomen aan de arbeid. Een en ander is aan de afdeling gemeld, hetgeen tot gevolg
heeft gehad dat hem terzake verslag is aangezegd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt de beroepscommissie dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat klager tijdig, dat wil zeggen binnen zeven dagen nadat hij kennis had gekregen van het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur, beroep
heeft
ingesteld. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beroep. De beroepscommissie betreurt op zich dat het lang heeft moeten duren alvorens zij kennis heeft kunnen nemen van het beroep tegen een bemiddelingsverslag van 16 november 2005. Nu die lange duur
niet aan de inrichtingsarts kan worden verweten, is dit geen reden om het beroep reeds om die reden gegrond te verklaren.

Het beroep zal evenwel op andere gronden wel gegrond worden verklaard. Het beroep is
- daargelaten hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent het al dan niet ontbreken van adequate medische zorg tijdens klagers detentie - gericht tegen de handelwijze van de inrichtingsarts naar aanleiding van een ziekmelding van klager op 3 oktober 2005.
De arts heeft die ziekmelding “onterecht”verklaard, hetgeen tot gevolg had dat klager schuldig werd bevonden aan – kortweg – werkweigering.
Naar het oordeel van de beroepscommissie, en zij vindt daarbij steun in het oordeel van de medisch adviseur, kan een ziekmelding door de inrichtingsarts niet onterecht worden genoemd, indien er geen feitelijk onderzoek van de betrokken gedetineerde
heeft plaatsgevonden. Daarbij weegt in dit geval nog mee dat de inrichtingsarts zich – zo kan uit het medisch dossier blijken – kennelijk onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de (on)mogelijkheden ten aanzien van de voor klager gewenste
arbeidsomstandigheden en de omstandigheid dat klager bekend was met rugklachten. Eén en ander in onderling verband bezien, moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal
derhalve gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht, gelet op de omstandigheden van het geval, termen aanwezig voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte van die tegemoetkoming, die niet als schadevergoeding is bedoeld, vaststellen op € 50,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van het h.v.b./ISD Rotterdam te Krimpen aan den IJssel toekomende tegemoetkoming op € 50,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 februari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven