nummer: 06/2819/GA
betreft: [klager] datum: 30 januari 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A. Westendorp, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 5 oktober 2006 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden te ‘s-Gravenhage,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 5 januari 2007, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klagers raadsman mr. M.A. Westendorp, verschenen. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van voornoemde locatie Zuid heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van een aantal – eerder namens de directeur ingenomen – aan klager toebehorende voorwerpen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Helaas heeft de directeur niet gereageerd op het beroep. Klager had een aantal voorwerpen die van hem zijn afgenomen. Het is niet echt duidelijk geworden hoe één en ander is gegaan. Het verlengsnoer waar klager over heeft geklaagd is een ander snoer
dan
door de directeur wordt aangegeven. Dit verlengsnoer was wel degelijk eigendom van klager, hij heeft het zelf meegebracht toen hij vanuit de locatie Almere naar Scheveningen werd overgeplaatst. Het vermiste waterverfschilderij is niet door hem op de
crea gemaakt maar klager heft het gekregen van een medegedetineerde. De overige in het beklag genoemde voorwerpen zijn door klager tijdens de crea gemaakt. Klager heeft tot 16 februari 2006 deelgenomen aan de crea en daar heeft hij in die tijd een
aantal voorwerpen gemaakt. Het betreft een beeldje (mannetje op rots) met een afmeting van 25 bij 30 centimeter en een asbak. Die voorwerpen had hij, net als dat verlengsnoer, in zijn verblijfsruimte. Hij moest die voorwerpen bij gelegenheid van een
interne overplaatsing afgeven en deze zouden opgeborgen worden. Dat gold ook voor de eerst vermiste map met tekeningen. Er is bij de directeur navraag gedaan en toen is aangegeven dat dergelijke voorwerpen, als ze niet in het betreffende vakje van de
fouillering passen, boven op de kast worden gelegd. Toen klager extern werd overgeplaatst, bleken de ingenomen voorwerpen verdwenen. Klager heeft, mede omdat er door de inrichting geen registratie is bijgehouden van ingenomen voorwerpen, een
bewijsprobleem. Die voorwerpen hebben voor klager met name een emotionele waarde. Hij zit een levenslange gevangenisstraf uit en daarom is alles wat hij in detentie heeft gemaakt voor hem van waarde.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Indien aan gedetineerden toebehorende voorwerpen door of namens de directeur in bewaring worden genomen, ligt het voor de hand dat die inname van die voorwerpen op enigerlei wijze wordt geregistreerd. In het onderhavige geval is niet gebleken van enige
vorm van registratie. Gelet daarop dient aan klager, die zijn klacht steeds consistent heeft verwoord, in dit geval het voordeel van de twijfel te worden gegeven. Gelet daarop moet de directeur de gestelde vermissing van die voorwerpen worden
aangerekend. Dit maakt dat de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en dat het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.
Naar het oordeel van de beroepscommissie zijn er termen aanwezig om aan klager een financiële tegemoetkoming voor het door hem ondervonden ongemak toe te kennen. Die tegemoetkoming is uitdrukkelijk niet bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen
waarvan voor klager andere wegen open staan. Zo kan hij de directeur verzoeken om een schadevergoeding, terwijl hij zich ook met een civiele vordering kan wenden tot de burgerlijke rechter. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op €
10,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 januari 2007
secretaris voorzitter