Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3054/GB, 23 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/3054/GB

Betreft: [klager] datum: 23 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J.M. Mohrmann, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 november 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager, gericht tegen de afwijzing van zijn overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting, ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 20 januari 2003 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis Zuyder Bos te Heerhugowaard, een inrichting met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 4 december 2004. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 mei 2008.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. In de bestreden beslissing wordt op geen enkele manier ingegaan op het positieve selectieadvies van de inrichting. Klager maakte hier reeds melding van in zijn bezwaarschrift met verwijzing naar
onderliggende stukken, waaronder de gunstige RISc-score.
Aan de negatieve beslissing ligt uitsluitend het negatieve advies van het openbaar ministerie te grondslag. Wat de door het openbaar ministerie gestelde verstoorde rechtsorde betreft, merkt klager op dat hij hiervoor zijn straf heeft gekregen, deze
heeft aanvaard en deze nu ondergaat. De duur van de straf laat onverlet de mogelijkheid en wenselijkheid om op een gereguleerde manier in de samenleving terug te keren. Het standpunt van het openbaar ministerie dient geen redelijk doel, behalve
leedtoevoeging.
Gelet op de jurisprudentie in vergelijkbare zaken wordt als contra-indicatie voor overplaatsing naar een b.b.i. doorgaans het gedrag van de gedetineerde tijdens zijn detentie van doorslaggevend belang geacht. Klager heeft zich tijdens zijn detentie
onberispelijk gedragen.
In de bestreden beslissing wordt overwogen dat de derde mededader onder andere door klager zou zijn “meegetrokken”. Uit de dossierstukken, maar ook uit de opgelegde straf blijkt dat de rol van klager verhoudingsgewijs niet groter is geweest.
Wat de gevoelens van de slachtoffers betreft wordt opgemerkt dat de slachtoffers juist door de derde mededader zijn mishandeld.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld wegens gijzeling en foltering. Het openbaar ministerie heeft bezwaar tegen plaatsing in een inrichting met regimaire verlofmogelijkheden, gelet op de grote ernst van de gepleegde delicten. Het openbaar ministerie wijst op de
ernstig geschokte rechtsorde. Klager heeft aangegeven zijn verlof door te willen brengen in Amsterdam. Hier heeft het gepleegde delict echter plaatsgevonden.
In bezwaar heeft klager aangegeven dat de mededaders wel voor detentiefasering in aanmerking zijn gekomen. Hierop heeft de selectiefunctionaris contact opgenomen met het openbaar ministerie. De in de strafzaak betrokken advocaat-generaal gaf aan dat
klager en één van zijn broers als de hoofddaders moeten worden gezien. De mededader, die het leeuwendeel van de gijzeling en foltering op zich had genomen, was een uiterst beïnvloedbaar persoon. Volgens de advocaat-generaal was deze derde mededader
meegetrokken door klager en zijn broer. De derde man is dan ook veroordeeld tot een kortere gevangenisstraf.
Naast de drie hiervoor bedoelde personen zijn nog twee mensen betrokken in de strafzaak, maar deze personen zijn niet veroordeeld wegens gijzeling en foltering, maar voor drugsgerelateerde feiten.
Wat betreft de bereidheid om een verlofadres buiten Amsterdam te zoeken, stelt de selectiefunctionaris dat dit wat hem betreft niet aan de orde is. Het delict kwam voort uit een conflict over drugs. Uit niets blijkt dat het conflict is opgelost,
waardoor de gevolgen van een eventuele confrontatie tussen dader(s) en slachtoffers niet zijn in te schatten.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator bij de
beoordeling
daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking),
alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de
gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de beslissing in
hoofdzaak is gebaseerd op het negatieve advies van het openbaar ministerie, waarin uitsluitend wordt verwezen naar de ernst van het gepleegde delict. Dit is onvoldoende zwaarwegend om aan overplaatsing naar een b.b.i. in de weg te staan. In het
negatieve advies wordt niet geconcretiseerd waarom aan klager geen verlof zou kunnen worden toegestaan c.q. wordt het risico van slachtofferconfrontatie niet geconcretiseerd. Hier komt bij dat klager, blijkens de inrichtingsrapportage, gedragsmatig
gezien in aanmerking komt voor overplaatsing naar een b.b.i. en dat hij bereid is zijn verlof door te brengen in een andere plaats dan de plaats waar het slachtoffer woont.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard, de bestreden beslissing worden vernietigd en de selectiefunctionaris worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een
termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 23 januari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven