Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2666/JW, 23 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/2666/JW

Betreft: [klager] datum: 23 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.B. Baumgarten, namens

[...], geboren op [1989], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 31 augustus 2006 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2006, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.B. Baumgarten, en namens de Minister [...],
selectiefunctionaris,
en mr. [...], juridisch medewerker.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing om de termijn waarbinnen klager in een behandelinrichting had moeten zijn geplaatst met ingang van 6 september 2006 te verlengen tot 5 december 2006 ongegrond
verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 1 november 2005 gedetineerd.
Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 23 februari 2006 is aan klager de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (p.i.j.-maatregel) opgelegd. De p.i.j.-maatregel is ingegaan op 15 maart 2006. Sindsdien heeft klager in
afwachting van zijn plaatsing in een behandelinrichting als passant verbleven in de opvanginrichting Het Poortje te Groningen. Op 12 september 2006 is hij geplaatst in de behandelinrichting Den Engh te Den Dolder.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
In bezwaar is verwezen naar de uitspraken van het EHRM inzake Brand en Morsink. De selectiefunctionaris heeft ten onrechte het bezwaarschrift ongegrond verklaard. In de reactie namens de Minister op het beroep wordt geconcludeerd dat klager mogelijk
niet-ontvankelijk zou zijn in het beroep. Dit wordt betwist. Erkend wordt dat de overschrijding van de termijn gering is. Voor het overige refereert klager zich aan het oordeel van de beroepscommissie.
Het gaat helemaal niet goed met klager in Den Engh. Hij heeft eerder in Ossendrecht verbleven. Hij heeft geïnformeerd bij Den Engh of hij weer kon instromen op het punt waar hij gebleven was. Hem is gezegd dat hij over twee weken teruggebeld zou
worden.
Klager is teruggebeld door een mevrouw en die heeft hem gezegd dat er een groep gestart zou gaan worden met jongens die eerder in Den Engh hebben gezeten. Vervolgens heeft klager verzocht om in Den Engh geplaatst te worden. Klager is gemotiveerd voor
behandeling. Hij is bijna achttien jaar en realiseert zich dat het zijn laatste kans is. Klager wil graag onderwaterlasser worden. De groep gaat echter niet heel erg snel en is nog niet aan opleidingen toe. Er is weer een nieuwe jongen geplaatst in de
groep en die moet eerst weer de regels leren. De laatste keer is klager weer vrij snel teruggevallen omdat hij geen dagbesteding had en weinig hulp van buiten. Hij had wel een school gevonden maar niemand wilde hem een stageplek geven. Niemand hielp
hem.
Klager prefereert plaatsing in Groot Emaus of Rentray.

Namens de Minister is de beslissing als volgt toegelicht. Klager had eerst voorkeur voor plaatsing in de behandelinrichting Rentray. De selectiefunctionaris is daarmee akkoord gegaan maar vervolgens heeft klager verzocht om plaatsing in de
behandelinrichting Den Engh.
In het licht van de aangehaald jurisprudentie bestaat de mogelijkheid dat de beroepscommissie de verlengingsbeslissing in strijd acht met de wet. Uit de vernietiging van de verlengingsbeslissing zou kunnen voortvloeien dat de
selectiefunctionaris niet bevoegd is om een tweede verlengingsbeslissing te nemen. De termijn van zes maanden is slechts met een paar dagen overschreden.Volgens vaste jurisprudentie wordt voor een dergelijke overschrijding, die minder is dan vijftien
dagen, geen tegemoetkoming toegekend.
Volgens de groepsleiding gaat het goed met klager op de groep in Den Engh. De groepsleiding is positief over klager.
Klager is eerder in Den Engh geplaatst in het kader van een OTS-plaatsing en heeft daar toen een traject gevolgd. Vervolgens is hem een p.i.j.-maatregel opgelegd en diende hij strafrechtelijk geplaatst te worden. Het is niet voorstelbaar dat
klager toegezegd zou zijn dat hij weer kon instromen op het punt waar hij gebleven was.

4. De beoordeling
Artikel 11, eerste lid, Bjj luidt als volgt. De plaatsing in een behandelinrichting van een persoon aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, geschiedt voordat de termijn van de maatregel drie maanden heeft
gelopen. Artikel 11, tweede lid, Bjj, luidt als volgt. Indien de plaatsing niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn mogelijk is, kan de selectiefunctionaris deze termijn telkens met drie maanden verlengen.

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, Bjj heeft bij uitspraak 05/1351/JW en 05/1789/JW d.d. 12 september 2005 geoordeeld dat de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Brand no 49902/99 d.d. 11
mei 2004, die onherroepelijk is geworden op 10 november 2004 en waarin is bepaald dat een passantentermijn van zes maanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM),
eveneens van toepassing is op de passantentermijn als bedoeld in artikel 11 Bjj. In bovenvermelde uitspraak van de beroepscommissie 05/1351/JW en 05/1789/JW is onder meer overwogen dat het voor jeugdigen, die nog volop in ontwikkeling zijn, in het
kader
van een pedagogisch verantwoord beleid van bijzonder belang is dat de behandeling spoedig aanvangt.
De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 6 september 2006 tot 12 september 2006, de datum van plaatsing van klager in een behandelinrichting, in strijd is
met het recht. Zij zal het beroep derhalve gegrond verklaren. Uit bovenvermelde jurisprudentie volgt niet zoals namens de Minister is betoogd dat klager niet-ontvankelijk in zijn beroep dient te worden verklaard indien ondanks strijd met het recht de
Minister toch beslist om klagers passantentermijn te verlengen.

De beroepscommissie is, gelet op bovenstaande jurisprudentie van de beroepscommissie van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld in beginsel een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend vanaf de dag dat het verblijf van een
p.i.j.-passant in een opvanginrichting zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een behandelinrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt. In casu gaat het om een periode van zes dagen. Zoals gebruikelijk in de rechtspraak wordt een periode
van 0 tot 15 dagen op 0 dagen afgerond. Derhalve zal de beroepscommissie klager geen tegemoetkoming toekennen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de selectiefunctionaris.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, prof. dr. J. Junger-Tas en drs. H.P.J. Vos, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 januari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven