nummer: 06/3314/GV
betreft: [klager] datum: 22 januari 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 december 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij volgt toegelicht. Klager is gedetineerd sinds 19 augustus 2004 en heeft tot 19 juni 2006 geen rapport gehad. In juni 2006 is
hij tijdens zijn verlof aangehouden en heeft hij er tachtig dagen straf bij gekregen. Klager begrijpt wel dat zijn eerste verlof daarom is afgewezen. Het tweede verlof heeft hij wel gekregen. Volgens artikel 17, derde lid, van de Regeling tijdelijk
verlaten van de inrichting beslist de directeur namens de minister over het vervolgverlof als het eerste verlof goed is verlopen. Klagers verlof valt onder het vervolgverlof omdat hij van 3 tot en met 5 november 2006 met verlof is geweest
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 19 september 2006 in de gevangenis Rotterdam te Krimpen aan den IJssel. Op 7 december 2006 heeft klager een verzoek tot algemeen verlof ingediend. Klager wordt door de inrichting omschreven als een onopvallende man die
voornamelijk zijn eigen gang gaat. Hij gaat goed om met de regelgeving in de inrichting en zijn houding naar het personeel is correct. Met medegedetineerden gaat hij op een oppervlakkige manier om. Klager heeft tijdens de huidige detentie tijdens een
regimair verlof vanuit de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Westlinge te Heerhugowaard in juni 2006 een strafbaar feit gepleegd, waarvoor hij middels snelrecht is veroordeeld. Hij werd ingesloten in PI Haaglanden en geherselecteerd voor de huidige
inrichting. Vanuit de PI Haaglanden heeft klager zijn eerste verlof in een gesloten setting aangevraagd. Dit is afgewezen en zijn beroep is door de Raad ongegrond verklaard. In november 2006 heeft klager verlof toegekend gekregen van de directeur. Dit
verlof had echter door de selectiefunctionaris behandeld moeten worden. Tevens had dit verlof niet mogen worden toegekend. Volgens de informatie zou dit verlof goed zijn verlopen, althans er zijn geen andere berichten binnengekomen. Op 18 december 2006
is klagers derde verzoek door de selectiefunctionaris afgewezen, vanwege het feit dat klager tijdens zijn verlof in juni 2006 een strafbaar feit pleegde waarvoor hij is veroordeeld. Klager laat zodoende zien dat hij niet goed met afspraken kan omgaan.
Klagers einddatum is 11 mei 2007. Hij heeft tevens drie boetevonnissen open staan. Het door de directeur toegekende verlof is weliswaar meegenomen in de besluitvorming, maar heeft niet mogen leiden tot een positieve beslissing. Een nieuwe aanvraag zou
gezien het strafrestant in de toekomst meer kans maken indien klager op een goede manier in de inrichting blijft functioneren. Op die manier wordt de weg naar socialisatie niet geheel afgesneden.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis De IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie Rotterdam – Rijnmond heeft positief geadviseerd, nu er geen redenen zijn om het verlof te weigeren.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – afpersing. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van drie maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 april 2007.
Aansluitend dient hij eventueel een taakstrafvervangende gevangenisstraf van 180 dagen en een subsidiaire hechtenis van in totaal 16 dagen te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.
Klager heeft van 3 tot en met 4 november 2006 een algemeen verlof genoten. Dit verlof is, voor zover bekend, goed verlopen. Klagers gedrag in de inrichting is positief en de directeur heeft positief geadviseerd terzake van verlofverlening. Ook de
politie is positief ten aanzien van het verlenen van verlof. Hetgeen door de selectiefunctionaris is aangevoerd ten aanzien van het feit dat de directeur op de vorige algemeen verlofaanvraag van klager heeft beslist maakt dat niet anders.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Minister niet op goede gronden rust. Zij zal het beroep gegrond verklaren, de beslissing van de Minister vernietigen en hem opdragen om een nieuwe beslissing te nemen
met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst). De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing
ongedaan zijn te maken.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).
Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 22 januari 2007
secretaris voorzitter