Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0540/TB, 22 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/540/TB

betreft: [klager] datum: 22 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 23 februari 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is de behandeling van het beroep aangehouden omdat de door de Minister uitgenodigde getuige-deskundige van de Kijvelanden vanwege een ongeval niet
in staat was ter zitting te verschijnen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 oktober 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klagers raadsman mr. A.R. Jaarsma, en namens de Minister, mr. A.Th. M. ten Broeke, landsadvocaat en [...],
behandelingscoördinator
bij de tbs-kliniek De Kijvelanden. Tevens is aanwezig [...], psycholoog bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting (Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 26 oktober 1998 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 15 april 1999
aangevangen. Op 14 juli 2005 is klager geplaatst in de IFP de Kijvelanden. Deze inrichting heeft klager op 2 december 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 3 februari 2006 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing
(LAP)
is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Vervolgens is klager op 21 februari 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. De Minister heeft op 23 februari 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 8 maart 2006
gerealiseerd.

3. De standpunten
De raadsman deelt mee dat hij door klager is gemachtigd.
Door en namens verzoeker wordt aangevoerd dat in het rapport van de Kijvelanden, waarin longstayplaatsing wordt aangevraagd, valse beschuldigingen worden geuit. Zo zouden de delicten, die verzoeker heeft gepleegd, zeer gewelddadig zijn, terwijl hij
nooit geweld heeft gebruikt. Voorts wordt gesteld dat medicatie en elektronisch toezicht niet werken, terwijl dat juist door deskundigen wordt aanbevolen. Verzoeker is het niet eens met de stelling dat hij behandeling zou hebben geweigerd. De laatste
maanden heeft verzoeker met geen enkele deskundige van de Kijvelanden een gesprek gehad. Het behandelplan is er niet op gericht geweest om verzoeker voor te bereiden op zijn terugkeer in de maatschappij.
Verzoeker heeft de Pompestichting met een conflict verlaten. Het conflict was van persoonlijke aard tussen verzoeker en enkele medewerkers van deze inrichting. Verzoeker heeft zich nooit veilig gevoeld in de inrichting vanwege de aard van de delicten
en
het feit dat dat bekend was onder de bewoners. Dit heeft geleid tot pesterijen e.d. Verzoeker heeft dan ook ernstig bezwaar tegen plaatsing in de Pompestichting. Verzoeker is van oordeel dat mede op grond van het beleidskader plaatsing longstay d.d. 23
augustus 2005 met name onder 3.1 onder andere als selectiecriterium is gesteld dat plaatsing op een longstay afdeling slechts mogelijk is indien een tbs-gestelde conform de “state of art” alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan en er geen
mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg. Het PBC rapport d.d. 8 april 2005 van [...], psychiater, en [...], psycholoog, geeft nog een mogelijkheid voor behandeling, zo staat op bladzijde 46 o.a.: “Bij gebrek aan innerlijke
factoren die het delictgedrag beheersbaar zouden kunnen maken, kan alleen een beroep gedaan worden op externe controlemiddelen. Medicamenteuze behandeling en langdurig toezicht, eventueel ondersteund door elektronisch toezicht, zijn daarbij
onontbeerlijk. Wat de medicatie betreft, komt op de eerste plaats een combinatie van een libidoremmend depotpreparaat (Triptoreline, dat het huidige –normale testeronniveau aanzienlijk reduceert) en een zogenoemd serotonerg antidepressivum dat de
drangmatige component van het seksuele gedrag neerwaarts beïnvloedt, in aanmerking”.
Volgens de raadsman kan het libidoremmende middel in depot gegeven worden.
Eerst dient het traject van het PBC gevolgd te worden alvorens tot plaatsing in een longstayvoorziening kan worden overgegaan daar naar de “state of art” behandeling mogelijk is. Klager is in de vakantieperiode, juli/augustus 2005, in de Kijvelanden
geplaatst en in september 2005 werd al gesproken over longstayplaatsing. De raadsman heeft nooit antwoord gekregen op zijn brief aan de Kijvelanden over de verdere behandeling van klager. Klager heeft in de Kijvelanden geen reële kans gekregen. Eerst
moet de medicatie worden uitgeprobeerd en dan kan bezien worden of er een verloftraject opgezet kan worden..
Klager verblijft op een zogenaamde longstayafdeling in een oude gevangeniscel. Dit is totaal onverantwoord. De deur van zijn cel staat overdag open en hierdoor is er helemaal geen privacy. De celdeuren kunnen uitsluitend handmatig geopend en gesloten
worden. Ook is er ’s nachts alleen maar via de intercom contact mogelijk met de bewakingsdienst van de penitentiaire inrichting. De situatie in Vught is 100% gevaarlijker dan op Schiphol, mede door de enorme hoeveelheid privé bezittingen van de
bewoners. Verder is de longstayvoorziening onhygiënisch en is er geen opvang/begeleiding van een psychiater of psycholoog. Er is alleen ongeschoold bewakingspersoneel. Veel bewoners staan onder grote en zware druk door deze toestand!

[...], psycholoog bij het PBC, geeft de volgende toelichting. Gezien klagers geaardheid, die voornamelijk biologisch is bepaald, heeft behandeling geen zin. Klager vindt het ook niet verkeerd wat hij doet. Er bestaat een hoog risico dat klager
recidiveert.
Het gestelde op bladzijde 46 van het PBC rapport gaat uit van het principe “no cure but control”. Gevaarsreductie kan door plaatsing op een longstayvoorziening en door zogenaamde “chemische castratie” met het medicijn Triptoreline dat het
testeronniveau verlaagt. Dit middel wordt ook bij prostaatkanker gebruikt. Daarbij dient ook een antidepressivum ingenomen te worden tegen de zucht naar seksueel gedrag. Het is van het grootste belang dat deze medicijnen trouw worden ingenomen.
Wekelijks zou controle van de testeronspiegel moeten plaatsvinden. Controlemechanismen en toezicht zijn onontbeerlijk. In het advies wordt slechts een alternatief voor longstayplaatsing aangegeven voor mensen met een pedofiele stoornis.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De heer Benz merkt op dat inderdaad vrij snel tot longstayplaatsing is besloten, nadat klager op 15 juli 2005 in de Kijvelanden is geplaatst. Klager heeft geen enkel ziekte- inzicht en hij wilde geen therapieën volgen. Ook weigerde hij aan het
zorgprogramma seksuele delinquenten deel te nemen. In dat programma komt ook het gebruik van medicijnen aan de orde en worden hulpmiddelen aangereikt om te leren omgaan met de psychische stoornis. Het enige wat klager wil is resocialiseren. In de
Kijvelanden is getracht om te komen tot een therapeutische relatie. Indien er geen vertrouwensrelatie met de patiënt ontstaat kunnen er geen afspraken met hem worden gemaakt. Het voorstel van het PBC, zoals verwoord op bladzijde 46, is dan ook niet
haalbaar. Libidoremmende middelen wil klager alleen slikken onder de voorwaarde van resocialisatie. Ook voor begeleid verlof is medicatie echter verplicht. De Kijvelanden heeft klager genoeg behandelmogelijkheden aangeboden, maar er is geen enkele
vooruitgang geboekt. Eind juli 2005 zijn er bij klager zestien videobanden met delict- gerelateerd materiaal in beslag genomen.

Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.

Namens de Minister heeft Mr. A.Th.M. ten Broeke het woord gevoerd overeenkomstig de aan de beroepscommissie overgelegde pleitnota, voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weer gegeven:
Klager is achtereenvolgens behandeld in de Dr. S. van Mesdagkliniek, de Pompestichting en in de Kijvelanden. In het verlengingsadvies van de Pompestichting van 1 september 2003 komt naar voren dat klagers persoonlijkheidsstoornis met antisociale,
theatrale en narcistische trekken niet wezenlijk zal veranderen. Evenmin kan aangenomen worden dat klager zijn pedoseksuele impulsen onder controle zal krijgen. Vanuit de kliniek zoekt klager contact met minderjarige jongens, hetgeen leidt tot
afwijzing
van een aanvraag tot verlening van een machtiging voor begeleid verlof. Het advies is somber omtrent de mogelijkheden tot behandeling. In het rapport van het PBC van 8 april 2005 wordt klager als onbehandelbaar en blijvend delictgevaarlijk beschouwd.
Als alternatief voor een longstayplaatsing wordt een medicamenteuze behandeling en langdurig toezicht genoemd. Het verlengingsadvies van de Pompestichting van september 2005 is van dezelfde strekking als dat van september 2003. Klager acht behandeling
niet noodzakelijk en ontkent het recidivegevaar. Klager heeft wederom contact gezocht met minderjarigen en heeft zich in april 2004 aan begeleid verlof onttrokken. In de aanvulling op het verlengingsadvies van november 2005 geeft de Kijvelanden aan
over
te gaan tot een aanvraag tot longstayplaatsing. Uit de aanvraag van 2 december 2005 wordt duidelijk dat de PBC-optie naar het oordeel van de behandelaars onvoldoende begrenzing kan bieden. De vraag is of de totale afwezigheid van ziekte-inzicht niet in
de weg zal staan aan de vereiste therapietrouw. Toezicht wordt voorts bemoeilijkt door de omstandigheid dat bij elektronisch toezicht geen rode zones zijn in te stellen, nu klager de delicten ook in de eigen woning heeft gepleegd.
In de Kijvelanden zijn wel degelijk behandelpogingen ondernomen. Klager heeft geweigerd deel te nemen aan zijn delictpresentatie.
In het licht van het vorenstaande zijn de door en namens klager in beroep genoemde bezwaren tegen zijn longstayplaatsing ongegrond. Wat betreft de delictgevaarlijkheid wordt daarbij verwezen naar de risicotaxatie SVR-20 en het verlengingsadvies van de
Pompestichting van 5 september 2005, waarin de kans op toekomstig gewelddadig gedrag in de maatschappij op lange termijn als groot wordt beoordeeld.
Verder kan de Minister afgaan op het LAP-advies van 3 februari 2006, nu geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen na dat advies.
De Minister heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 2 december 2005, het advies van de LAP van 3 februari 2006, welke naar het oordeel
van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat
voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in De Kijvelanden niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog
als
de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager vanwege zijn handicap en persoonlijkheidsstoornis niet behandelbaar is gebleken en als voortdurend
delictgevaarlijk
wordt aangemerkt.
In het rapport van het PBC van 8 april 2005 wordt het volgende geadviseerd: “Kan het delictgevaar ook anders bezworen worden dan door verblijf op een longstay-afdeling? Bij gebrek aan innerlijke factoren die het delictgedrag beheersbaar zouden kunnen
maken, kan alleen een beroep gedaan worden op externe controlemiddelen. Medicamenteuze behandeling en langdurig toezicht, eventueel ondersteund door elektronisch toezicht, zijn daarbij onontbeerlijk. Wat de medicatie betreft, komt op de eerste plaats
een combinatie van een libidoremmend depotpreparaat (Triptoreline, dat het huidige –normale testeronniveau aanzienlijk reduceert) en een zogenoemd serotonerg antidepressivum dat de drangmatige component van het seksuele gedrag neerwaarts beïnvloedt, in
aanmerking”.
Het in het genoemde rapport van het PBC opgenomen advies houdt naar het oordeel van de beroepscommissie niet in dat ten aanzien van klager eerst het aangegeven resocialisatietraject als mogelijk alternatief voor een longstayplaatsing gevolgd dient te
worden, hetgeen wordt bevestigd door hetgeen de heer Ameling van het PBC ter zitting van de beroepcommissie heeft verklaard. De beroepscommissie is van oordeel dat aan een dergelijke resocialisatietraject pas begonnen kan worden als eerst een
vertrouwens- en behandelrelatie tussen klager en de inrichting is opgebouwd. Libidoremmende middelen wil klager echter alleen innemen onder de voorwaarde van resocialisatie. In de Kijvelanden heeft klager geweigerd deel te nemen aan de behandeling. In
de longstayaanvraag van de Kijvelanden van 2 december 2005 wordt voorts opgemerkt dat de behandelaars betwijfelen of de door het PBC genoemde externe controlemiddelen voldoende begrenzing kunnen bieden. Medicamenteuze behandeling kan het libido doen
afnemen, maar bij klager lijken ook andere elementen - waarop de medicatie geen effect heeft - mee te spelen in het seksueel misbruik. Ook is de huidige technologische ontwikkeling nog onvoldoende om elektronisch toezicht mogelijk te maken.
Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling dan wel resocialisatiemogelijkheden of alternatieve plaatsingsmogelijkheden zijn aangeboden alsmede dat zijn delictgevaarlijkheid schromelijk wordt overdreven, wordt geen
grond
gevonden in de stukken die door de Minister in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
Ook op een longstayafdeling wordt bekeken of het delictrisico is verminderd en of er zich behandelmogelijkheden voordoen. Het hoofd van de inrichting kan in dat geval een verzoek tot overplaatsing doen.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

De stelling van klagers raadsman namens klager dat, kort samengevat, de materiële omstandigheden op de longstayafdeling waar klager verblijft totaal onverantwoord zijn, leent zich niet voor toetsing in het kader van het onderhavige beroep.
Volledigheidshalve wordt verwezen naar de in de Bvt opgenomen beklagprocedure in het kader waarvan de beklagcommissie bij de inrichting van verblijf kan toetsen of een regime dan wel de materiële omstandigheden op een afdeling in strijd is/zijn met de
wet- of regelgeving.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S. Donker, voorzitter, mr.drs. T.A.M. Louwe en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 22 januari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven