Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3165/GV, 20 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3165/GV

betreft: [klager] datum: 20 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 december 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers schoonmoeder is zeer ernstig ziek. Het is aannemelijk dat zij op zeer korte termijn komt te
overlijden. Door klager wordt in twijfel getrokken dat de regelgeving waarnaar verwezen wordt van toepassing is. Klager heeft de inrichting sedert februari 2006 verlaten vanwege detentiefasering en heeft geen elektronisch toezicht of meldingsplicht.
Volgens [...] van de zeer beperkt beveiligde inrichting was de strafonderbreking akkoord bevonden. Waarom er nu geen strafonderbreking wordt gegeven, is onbegrijpelijk.
Het is de eerste keer dat klager gedetineerd is. De straf komt voort uit een zakelijk conflict. De gehele langdurige detentie is zonder enig incident verlopen.
Vanwege complexe regelgeving kan klagers echtgenote alleen met klager samen reizen. Zonder hem kan zij Nederland niet in. Bovendien kan de leerplicht van de kinderen niet vervuld worden. De totale gevangenisstraf bedroeg zeven jaar. Op het moment van
een mogelijke strafonderbreking resteert slechts een gevangenisstraf van zes weken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht om met zijn gezin afscheid te kunnen nemen van zijn in Indonesië wonende schoonmoeder. Zijn ontslagdatum is in februari 2007. Hij verwacht dat zijn schoonmoeder eerder zal overlijden. Voor het indienen van het
verzoek heeft het personeel van de zeer beperkt beveiligde inrichting contact gehad met de selectiefunctionaris om de mogelijkheden te bezien. Aangegeven is dat er wellicht mogelijkheden waren en is de procedure voor strafonderbreking naar het
buitenland uitgelegd. Na het formeel indienen van het verzoek heeft de selectiefunctionaris overleg gehad met collega’s over de inhoud van het verzoek. Geconcludeerd werd dat slechts in het geval van partner, ouder of kind strafonderbreking kan worden
gegeven nadat deze is overleden, zoals vermeld staat in de toelichting op de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting in artikel 5. Het verzoek van klager is op die grond afgewezen.

De medisch adviseur van de afdeling gezondheidszorg van het Ministerie van Justitie heeft positief geadviseerd terzake van strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 februari 2007.

Uit artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) volgt dat strafonderbreking kan worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder, (.....) en voor de gevallen bedoeld in de
artikelen 23 en 24 van de Regeling.
Artikel 23 van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar (...) verkerende levenspartner, kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde.
Artikel 5 van de Regeling bepaalt vervolgens dat (....) in bijzondere omstandigheden de Minister kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de Nota van toelichting op artikel 5 van de Regeling
wordt vermeld: ‘Te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde overleden is’.

De beroepscommissie is van oordeel dat uit bovenvermelde artikelen van de Regeling en de toelichting op artikel 5 van de Regeling niet kan worden opgemaakt dat de Regeling strafonderbreking in het onderhavige geval niet toelaat. Boven aangehaalde
passage uit de Nota van toelichting op artikel 5 is geen restrictieve bepaling en houdt niet in dat slechts in het geval dat partner, ouder of kind van de gedetineerde is overleden strafonderbreking kan worden verleend. In artikel 36 van de Regeling is
bepaald dat artikel 23 van de Regeling ook van toepassing is bij strafonderbreking. Artikel 23 van de Regeling maakt tevens bezoek mogelijk aan de in levensgevaar verkerende schoonouder.

Uit de stukken blijkt dat bij klager er sinds februari 2006 sprake is van detentiefasering en dat zijn ontslagdatum is bepaald op 7 februari 2007. Klager heeft om strafonderbreking verzocht met ingang van 20 december 2006. Uit de verklaring van de
medisch adviseur blijkt dat klagers schoonmoeder in levensgevaar verkeert. De medisch adviseur adviseert om klager strafonderbreking te verlenen.

Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Minister niet op goede gronden rust. Zij zal het beroep gegrond verklaren en de beslissing vernietigen en opdragen om terstond een nieuwe beslissing te nemen. Hierbij
dient de selectiefunctionaris de juridische mogelijkheid van een strafonderbreking voor een bezoek aan de stervende schoonmoeder van klager in Indonesië als uitgangspunt te nemen en zich vervolgens een oordeel te vormen over de aanwezigheid van de in
artikel 5 van de Regeling genoemde omstandigheden.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de Minister.
Zij draagt de Minister op om terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 december 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven