Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1466/TP, 6 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Wachttermijn  v

Uitspraak

nummer: 06/1466/TP

betreft: [klager] datum: 6 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 15 juni 2006 verlengd tot en met 12 september 2006.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 17 januari 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden
verpleegd.
Bij brief van 14 september 2005 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 17 december 2005 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs en
dat
hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 2 juni 2006 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 15 juni 2006 met drie maanden is verlengd tot en met 12 september 2006. Klager
is
terzake op 2 juni 2006 gehoord.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 16 december 2009.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden te Den Haag.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is vanaf 17 december 2005 Fokkens passant. Deze regeling had een meer spoedige selectie voor plaatsing in een tbs-kliniek dienen te bewerkstelligen en was juist gecreëerd vanuit de
noodzaak van behandeling. Klager verblijft al geruime tijd onbehandeld in het gevangeniswezen en de doelstellingen van de Fokkensregeling worden in deze niet gerealiseerd. Klager is van mening dat zijn psychische conditie in de gevangenis zodanig
verslechterd is dat hij detentieongeschikt dient te worden verklaard. Het gevoel van uitzichtloosheid wordt door het wachten onevenredig vergroot. Het is voor klager onverteerbaar dat hij nog steeds niet geselecteerd is voor een tbs-inrichting en
volstrekt niet weet waar hij aan toe is en waar hij een tbs-behandeling zal ondergaan. Klager is zeer gemotiveerd om een tbs-behandeling te ondergaan en om aan zijn psychiatrische problematiek te gaan werken. Gelet op de behandelmotivatie en klagers
steeds meer afnemende psychische conditie is plaatsing op korte termijn in een tbs-kliniek geïndiceerd om alsnog een adequaat resultaat door de maatregel te kunnen realiseren. Klager is van mening dat door het uitblijven van een behandeling hij steeds
meer onnodige psychische druk en schade oploopt. In verband met de detentieongeschiktheid wordt opgemerkt dat de psychiater van de FPD te Den Haag klager circa zeven minuten heeft bezocht terzake van de vraag of klager detentieongeschikt is en/of er
redenen zijn om klager met voorrang in een tbs-kliniek te plaatsen. Klager is van mening dat het onderzoek van de psychiater van de FPD ondeugdelijk, onvolledig en onjuist is geweest. Het onderzoek is partijdig en vooringenomen geweest, gelet op de
echtelijke en professionele relatie die de psychiater heeft met de ontwikkelingspsycholoog van p.i. Haaglanden. Gerede twijfel kan rijzen ten aanzien van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de deskundige. Artikel 14 van de wet BIG is
geschonden.
Ter voorkoming van iedere schijn van partijdigheid had de psychiater zich in deze context moeten verschonen. Een onderzoek van zeven minuten is niet ‘state of the art’ en kan niet als een behoorlijke en adequate wijze van onderzoeken worden beschouwd.
Weliswaar is de onderzoeksvraag in deze beperkt maar een gewogen oordeel te vormen over de eventuele detentieongeschiktheid verlangt een andere inzet. Klager heeft volgens zijn zeggen slechts twee vragen gesteld gekregen: ‘heeft u last van stemmen in
uw
hoofd en ziet u beelden die er niet zijn?’. Dat de psychiater kennelijk vooringenomen is geweest, blijkt ook uit het feit dat hij ondanks het zeer beperkte onderzoek van slechts zeven minuten een diagnose meent te kunnen en moeten stellen met de term
psychopathievorm. Opvallend is verder dat de districtspsychiater enkel refereert aan het rapport van het PBC, terwijl de rechtbank juist (ten dele) afstand had genomen van dit rapport en een second opinion heeft laten uitbrengen door psycholoog [...].
en psychiater [...]. Deze stukken zijn overigens niet aan het dossier toegevoegd. Dit maakt dat de districtspsychiater als partijdig, onvolledig en eenzijdig moet worden beschouwd. De conclusies in de brief van de districtspsychiater worden
uitdrukkelijk betwist. Klager is van mening dat hij met voorrang geplaatst dient te worden in een behandelkliniek, te meer daar hij een langere wachttijd niet of nauwelijks meer kan verdragen. Verzocht wordt om de beslissing van de Minister te
vernietigen en te bepalen dat klager met voorrang in een tbs-kliniek dient te worden geplaatst en een passende financiële tegemoetkoming toe te kennen. Subsidiair wordt verzocht om door een andere psychiater rapport te laten uitbrengen over de
relevante
vragen in deze kwestie.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager kon wegens de huidige capaciteit binnen de tbs-sector nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten aanzien van klager zijn voorafgaand aan de bestreden beslissing geen signalen omtrent
detentieongeschiktheid
vanuit de p.i. Haaglanden ontvangen.

Blijkens de overgelegde medische verklaring van de Forensisch Psychiatrische Dienst Den Haag van 20 juli 2006 heeft klager aangegeven dat er sprake zou kunnen zijn van onverenigbaarheid van taken nu de forensisch deskundige gehuwd is en een maatschap
heeft met de inrichtingspsycholoog. De forensisch deskundige heeft zijn onderzoek voortgezet omdat hij van mening is dat de onafhankelijkheid van professionele deskundigen op het niveau van artikel 14 Wet BIG voldoende waarborgen biedt voor een
adequate
beantwoording van de gestelde vraag. Uit het onderzoek is gebleken dat er vanuit psychiatrische optiek bezien geen aanleiding is om klager eerder dan anderen en derhalve met voorrang te plaatsen in een tbs-kliniek.

4. De beoordeling
Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevens opgelegde tbs; deze is nog
niet aangevangen.

Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychische conditie van klager die
zodanig is dat langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden.

Uit de medische verklaring van 20 juli 2006 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Haag volgt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat verder verblijf in een p.i. als onverantwoord moest worden
beschouwd. De beroepscommissie deelt niet de mening dat de door en namens klager aangegeven omstandigheden waaronder deze verklaring tot stand is gekomen een schending van artikel 14 Wet BIG met zich meebrengen. Niet is aangetoond of gebleken dat
louter
door deze omstandigheden de verklaring onzorgvuldig tot stand is gekomen. Evenmin zijn (verdere) feiten of omstandigheden naar voren gebracht die wel tot die conclusie leiden. Voor onderzoek door een andere (forensisch) deskundige ziet de
beroepscommissie dan ook geen aanleiding.
De beroepscommissie wijst er voorts op dat ook vanuit de p.i. waar klager verblijft geen signalen zijn ontvangen dat klagers psychische conditie zodanig was dat hij als ongeschikt voor een verblijf in een p.i. diende te worden aangemerkt. De
beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting mocht worden verlengd van 15 juni 2006
tot en met 12 september 2006.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. drs. F.A.M. Bakker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 6 december 2006

secretaris voorzitter

Naar boven