nummer: 06/1405/GA
betreft: [klager] datum: 5 december 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 13 april 2006 van de beklagcommissie bij de gevangenis Zuyderbos te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2006, gehouden in de locatie Alphen aan den Rijn is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens.
De directeur van de gevangenis Zuyderbos heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Van het horen is een verslag opgemaakt, waarna partijen in de gelegenheid zijn gesteld om over en weer te reageren.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen voor de rust en veiligheid in de inrichting;
b. het feit dat klager op 22 juli 2006 aan een onderzoek aan het lichaam (visitatie) is onderworpen;
c. het feit dat klager tijdens zijn verblijf in de afzonderingscel slechts een half uur per dag mocht luchten.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft bij de behandeling van de zaak bij de beklagcommissie een nieuwe grond voor de ordemaatregel aangevoerd, namelijk dat het gedrag van klager was veranderd. De raadsvrouw heeft navraag gedaan over het (veranderde) gedrag van klager.
Zij
heeft gesproken met [...]., humanist, [...]., crea-docent, en twee medegedetineerden van klager. Deze personen verklaren allen dat het gedrag van klager niet is veranderd in de periode dat hij in de gevangenis Zuyderbos verbleef. De raadsvrouw legt de
schriftelijke verklaringen van de medegedetineerden over.
Raadsvrouw mr. A.G. van der Plas heeft in de beklagprocedure contact opgenomen met het Grip. Haar is meegedeeld dat er geen sprake was van vluchtgevaar, maar dat de directie tegenover het Gedetineerden recherche informatie punt (Grip) zorg heeft
uitgesproken over mogelijke beheersproblemen op de afdeling.
Het vermoeden bestaat dat er een nog een geheel andere reden was voor de afzondering en overplaatsing van klager. Er liep namelijk bij de rechtbank Alkmaar een civiele zaak van klager tegen de Staat. Het lijkt erop dat hij buiten het arrondissement is
geplaatst om inhoudelijke behandeling van deze zaak te bemoeilijken. Een aanwijzing vormt de omstandigheid dat in Zutphen reeds een week bekend was dat klager daarnaar toe zou worden overgeplaatst. Het heeft veertig dagen geduurd voordat klager de
voor
hem positieve beslissing van de rechtbank Alkmaar in de gevangenis Zutphen heeft ontvangen. De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift tegen de selectiebeslissing, inhoudende overplaatsing naar de gevangenis Zutphen, gegrond verklaard. Klager is
vervolgens overgeplaatst naar de gevangenis Alphen aan den Rijn, een locatie die goed te bereiken is voor zijn raadsvrouw in verband met de vele besprekingen over zijn strafzaak. De beslissing van de selectiefunctionaris is ter zitting aan de
beroepscommissie overgelegd. Klager heeft het met name zwaar gehad door de plaatsing in de isoleercel. Dat deed hem denken aan zijn tijd in de EBI, die erg traumatisch voor hem was. In tegenstelling tot de inrichting waar klager nu verblijft kreeg hij
in de gevangenis Zuyderbos enkele keren per week les in de Nederlandse taal en was de crea-docent aldaar zeer behulpzaam.
Het is vreemd dat er een maand is verstreken tussen de barbecue bij welke gelegenheid “er iets zou gebeuren”, hetgeen aanleiding zou zijn geweest voor het opleggen van de ordemaatregel, en het daadwerkelijk opleggen van de ordemaatregel.
Volgens klager was er geen reden om hem te visiteren. Visitatie is echter gebruikelijk alvorens een gedetineerde in de isoleercel wordt geplaatst.
Over het luchten tijdens klagers verblijf in de isoleercel is het volgende opgemerkt. Het verblijf in de isoleercel is deprimerend en er is weinig frisse lucht. Daarnaast heeft klager zijn medicijnen in de isoleercel niet gekregen. Tegen klager werd
gezegd dat hij tijdens zijn verblijf in de isoleercel recht had op een half uur luchten per dag. Als hij het daar niet mee eens was, moest hij maar een klaagschrift indienen.
Tot slot is klager van mening dat overplaatsing ook kan geschieden zonder dat hij daarvoor eerst in de isoleercel wordt geplaatst.
Door de raadsvrouw is klagers standpunt op 11 oktober 2006 als volgt nader schriftelijk toegelicht.
Klager heeft ter zitting naast de beslissing van de selectiefunctionaris van 10 augustus 2005, ook de beslissing aan de beroepscommissie ter hand gesteld waarin het bezwaar tegen zijn plaatsing in de gevangenis Zutphen door de selectiefunctionaris
gegrond is verklaard.
Namens klager wordt alsnog een beroep op artikel 3 EVRM gedaan. Hij meent dat de beslissing hem af te zonderen met het oog op overplaatsing naar een andere inrichting in strijd met dit artikel is genomen. Klager heeft aan het verblijf in de EBI een
trauma (posttraumatische stress stoornis) overgehouden. In verband daarmee was zijn plaatsing in de isoleercel voor hem buitengewoon belastend. Nu er geen enkele valide reden was om klager af te zonderen, is er sprake geweest van een inhumane
behandeling.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In tegenstelling tot hetgeen de advocaat verklaart was er een direct verband tussen het vluchtgevaar van klager, zijn afzondering en het aanbieden aan de selecteur. De afzondering en herselectie waren gebaseerd op twee feiten.
Op 25 juni 2005 werd in de gevangenis Zuyderbos een barbecue gehouden. De leden van de gedetineerdencommissie (gedeco) zouden zorgen voor het klaarzetten en opruimen van de benodigde spullen op de luchtplaats. Dit werd uitgevoerd door de drie
gedeco-leden: [...]. Klager was hier – in de drukte van het heen weer lopen – zonder toestemming en geheel ongebruikelijk plotseling bij meegelopen. Dit was zeer opvallend, aangezien klager geen lid was van de gedeco en hij niet echt bekend stond als
iemand die meewerkt aan dit soort gebeurtenissen. Het afdelingshoofd heeft bij unit-directeur [...] melding gemaakt van deze verdachte handelingen van klager en de plotselinge vriendschap met de genoemde, als zware jongens bekend staande,
medegedetineerden. Volgens de afdelingsmedewerkers en het afdelingshoofd was hier zeker iets uitgeprobeerd.
Aanvullend kreeg de directeur gedurende die tijd informatie binnen van de afdeling en de gedetineerden dat er mogelijk iets stond te gebeuren. Een medegedetineerde stopte van de ene op de andere dag met het baantje waar hij erg tevreden over was en
vroeg direct om overplaatsing. Deze gedetineerde vertelde dat er op korte termijn zaken zouden gaan spelen op de gevangenisafdeling waar hij niets mee te maken wilde hebben. Hij vertelde verder dat hij onder druk werd gezet om er aan mee te werken. Hij
durfde geen inhoudelijke verklaringen tegen gedetineerden af te leggen, maar gaf aan dat er op de afdeling voorbereidingen werden getroffen voor een ontvluchting van een bepaalde gedetineerde. Alles, inclusief de verklaring van genoemde gedetineerde,
wees op een op handen zijnde ontsnapping van klager die zijn detentie niet in Nederland wenst uit te zitten in verband met zijn levenslange straf. Unit-directeur [...] heeft, zodra hij deze informatie had, het zekere voor het onzekere genomen en klager
in afzondering gezet en ter herselectie aangeboden.
Met betrekking tot het overleg met het Grip deelt de directeur mede dat het Grip bij het overleggen over de casus steeds dringend heeft geadviseerd om klager in afzondering te plaatsen en direct over te plaatsen, mede gelet op de namen en reputaties
van
de andere gedetineerden die betrokken waren bij de mogelijke ontsnapping van klager.
Het is goed denkbaar dat de humanist en de crea-consulent geen gedragsverandering zien als bovenomschreven omdat zij een gedetineerde in een andere context meemaken in hun individuele gesprekken. Bovendien is dit niet relevant voor de
verantwoordelijkheid van de directeur voor de veiligheid in de inrichting.
De raadsvrouw heeft vervolgens het standpunt van klager als volgt nader schriftelijk toegelicht.
Klager was bij de voorbereidingen van de barbecue aanwezig. Anders dan de directeur stelt, is klager niet zonder toestemming meegelopen met anderen die de barbecue voorbereidden. Op het moment dat de barbecue werd voorbereid verbleef klager op zijn
cel.
Op een zeker moment heeft een van de p.i.w.-ers klagers celdeur geopend en hem gevraagd of hij wilde helpen bij de voorbereiding van de barbecue. Klager had niet het gevoel dat hij dat verzoek kon afwijzen. De p.i.w.-er heeft klager vervolgens een kar
met spullen voor de barbecue laten duwen en heeft in totaal drie gesloten deuren voor klager geopend. Tegen deze achtergrond kan niet worden volgehouden dat klager zonder toestemming is meegelopen. Twee medegedetineerden van klager hebben verklaard dat
een andere medegedetineerde leugens over klager heeft verspreid om er zelf beter van te worden. Deze medegedetineerde was afdelingsreiniger en is van het ene op het andere moment vrijwillig overgeplaatst naar de “baantjesafdeling”.
Zowel het afdelingshoofd als de bewakers toonden zich in juli 2005 tegenover klager buitengewoon verbaasd over diens afzondering.
Klager had geen “vriendschap” met als zware jongens bekende medegedetineerden. Hij heeft met alle gedetineerden van zijn unit correct en vriendelijk contact gehad en zijn contact met voormalige EBI-gedetineerden was niet anders dan het contact met
andere gedetineerden.
Dat klager zou worden overgeplaatst omdat hij niet op de metaalafdeling wilde werken en in verband met zijn plaatsing op lijst 1 niet op de crea-afdeling kon worden geplaatst, kan klager zich wel voorstellen. Hij ziet echter niet in waarom hij dan
alvorens te worden overgeplaatst, moest worden afgezonderd.
De directeur heeft gesteld dat het Grip had geadviseerd om klager in afzondering te plaatsen en vervolgens over te plaatsen naar een andere inrichting. Volgens mr. Van der Plas, de (andere) advocaat van klager, is deze mededeling pertinent onjuist.
Zoals uit de correspondentie van mr. Van der Plas blijkt, had het Grip geen aanwijzingen dat klager ontvluchtingsplannen had, hetgeen door de directeuren van de gevangenis Zuyderbos niet is weersproken. Een schriftelijk advies van het Grip ontbreekt
bij
de processtukken.
Het is niet te begrijpen dat geen diepgaand onderzoek (door het Grip en/of de directeur) is verricht, wanneer er werkelijk aanwijzingen zouden zijn geweest voor een op handen zijnde ontvluchting. In dit kader zij ook verwezen naar de uitspraak van de
RSJ d.d. 28 juli 2006 met kenmerk 06/1022/GA.
De directeur heeft op 10 november 2006 het overplaatsingsverzoek van 22 juli 2005 van de uni-directeur van de gevangenis Zuyderbos nagezonden met het verzoek het in het dossier te voegen. Klagers raadsvrouw heeft in reactie hierop bij brief van 20
november 2006 verzocht om aanhouding van de de behandeling van het beroep in afwachting van nader in te winnen informatie van het het Grip.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep te beslissen en wijst het verzoek om aanhouding af.
Met betrekking tot onderdeel a
Op grond van artikel 24, eerste lid, juncto artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel van een
ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.
Blijkens de schriftelijke mededeling van de aan klager opgelegde ordemaatregel van afzondering is deze ordemaatregel opgelegd in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Volgens de directeur waren er aanwijzingen voor
het
voorbereiden van een ontvluchting, waarbij klager betrokken zou zijn. Deze informatie zou door het Grip worden ondersteund. Daarnaast zou klager op een gegeven moment ander gedrag zijn gaan vertonen. De Grip-informatie is niet op schrift gesteld en de
gedragsverandering is niet nader onderbouwd door gedragsrapportages. Gelet hierop is onvoldoende aannemelijk geworden dat de afzondering in verband met de orde en de veiligheid in de inrichting noodzakelijk was. Het beroep zal ten aanzien van dit
onderdeel gegrond worden verklaard.
Met betrekking tot onderdeel b
In artikel 29, eerste lid, van de Pbw, is bepaald dat de directeur bevoegd is een gedetineerde aan zijn lichaam of kleding te onderzoeken, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. De
directeur zal daarom bij zijn beslissing om een gedetineerde te laten visiteren steeds een belangenafweging moeten maken, waarbij telkens ook de ingrijpendheid van de visitatie een afwegingsfactor zal moeten zijn. In dit geval dient de omstandigheid
dat
klager naar een afzonderingscel werd overgebracht evenwel zwaarder te wegen, waardoor de beslissing om klager te visiteren niet onredelijk of onbillijk is. Het beroep zal ten aanzien van dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot onderdeel c
Door de directeur is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat klager in de gelegenheid is gesteld om tijdens zijn verblijf in de afzonderingscel, conform het gestelde in artikel 49, derde lid, juncto artikel 24, tweede lid, van de Pbw per dag een uur te
luchten. Het beklag zal ten aanzien van dit onderdeel gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen onder a en c niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen.
De tegemoetkoming is niet bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen openstaan. Zo kan klager ingevolge de circulaire van 13 augustus 1993, kenmerk 383893/93/DJ, een verzoek om schadevergoeding richten aan de directeur van
de
desbetreffende inrichting, terwijl hij zich ook kan wenden tot de civiele rechter.
De beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op € 168,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a en c gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 168,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H. Heijs en mr. U. van de Pol, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 5 december 2006
secretaris voorzitter