Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0690/TB, 12 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/690/TB

betreft: [klager] datum: 12 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 2 maart 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 november 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn namens de Minister gehoord, mr. F.W. Bleichrodt, landsadvocaat, en op verzoek van de Minister als getuige-deskundige, [...], psychiater
bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De raadsman van klager, mr. E.N. Bouwman, heeft telefonisch laten weten niet ter zitting te zullen
verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek (hierna: de Pompekliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 22 augustus 2002 aangevangen en op diezelfde datum is
hij geplaatst in het F.P.C. Veldzicht (hierna: Veldzicht). Op 20 december 2004 is klager overgeplaatst naar de Dr. Henri van der Hoevenkliniek (hierna: Van der Hoevenkliniek). Deze inrichting heeft klager op 29 december 2005 aangemeld voor plaatsing op
een longstayafdeling. Bij advies van 3 februari 2006 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. Klager is op 22 februari
2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompekliniek. De Minister heeft op 2 maart 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 13 maart 2006 gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat aan de bestreden beslissing een motiveringsgebrek kleeft. De beslissing is verder op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Klager verblijft pas relatief kort in de Van der Hoevenkliniek. Klager heeft gedurende zijn
plaatsing in Veldzicht nauwelijks enige ontwikkeling doorgemaakt omdat hem geen (passende) behandeling is aangeboden. Nadat klager is overgeplaatst naar de Van der Hoevenkliniek is hij in beweging gekomen. Dit blijkt uit het verlengingsadvies van 13
september 2005 en de wettelijke aantekeningen over de statusperiode 7 september tot 6 december 2005. Klager heeft nimmer te horen gekregen dat zijn ontwikkeling zodanig was dat hij zou worden geïndiceerd voor een long-stayplaatsing. Zijn begeleiders
gaven hem steeds aan zijn tijd te nemen voor het opstarten van de behandeling. Reeds in Veldzicht is gesproken over een longstayplaatsing. Klager meent dat de Van der Hoevenkliniek zich hierdoor te veel heeft laten beïnvloeden en hem geen eerlijke kans
heeft gegeven.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat
elke
aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de inrichting moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte
behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair
team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting, gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de
indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Uit het advies van Veldzicht van 5 september 2003 tot verlenging van klagers tbs komt naar voren dat klager zijn behandeling niet accepteert en weigert een behandelprogramma te volgen. Voorts volgt uit dit advies dat het gevaar van recidive groot is en
dat hierin pas verandering kan komen als klager de noodzaak van behandeling onderkent en aanvaardt. In het advies van de Van der Hoevenkliniek van 13 september 2005 tot verlenging van klagers tbs komt naar voren dat klager weliswaar wat meer in
beweging
lijkt te komen, maar dat de forse problematiek van klager vooralsnog onveranderd groot blijft en klager geen inspanning levert om hierin verandering te brengen. Uit de aanmelding voor de longstay van 29 december 2005 blijkt dat gezien de zeer forse
problematiek van klager en zijn geringe bereidheid om daar actief verandering in aan te brengen er rekening mee moet worden gehouden dat klagers (pedoseksuele) problematiek ook in de verdere toekomst onveranderd blijft. De LAP concludeert in zijn
advies
van 3 februari 2006 dat ondanks dat de totale duur van de tbs relatief kort is, de manifeste therapieresistentie van klager een longstay indicatie ook reeds nu al wettigt.
In het licht van het vorenstaande zijn de door en namens klager in beroep genoemde bezwaren tegen zijn longstayplaatsing ongegrond. Aan klager is wel degelijk een behandeling aangeboden, maar hij heeft zelf geweigerd van dit behandelaanbod gebruik te
maken. Zo er sprake is van in beweging komen van klager, betreft dit slechts een mariginale verandering van zijn houding. Klager wil zelf zijn gehele behandeling vormgeven. Van een echte (passende) behandeling is nimmer sprake geweest. Klager heeft
zijn
kansen goeddeels verspeeld door zijn weigerachtige houding.
De selectie van klager voor een longstayafdeling heeft na een zorgvuldige afweging en procedure plaatsgevonden. De Minister heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. De
pogingen in meer dan één kliniek om klager te stumuleren tot behandeling, hebben niet geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar. De klinieken hebben op verschillende wijze getracht de behandeling vorm te geven, maar deze pogingen
zijn afgeketst op het verzet van klager. Ook het arrest van het hof te Arnhem van 3 juni 2006, waarbij de duur van de tbs met twee jaar is verlengd, bevat overwegingen die aansluiten bij het door de behandelaars vastgestelde sombere
toekomstperspectief.
Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.

Door de getuige-deskundige is ter zitting de behandeling van klager als volgt toegelicht. De Van der Hoevenkliniek werd getroffen door de omvang van de problematiek van klager. De onwil en hardheid van klager staat zo voorop dat de inrichting zich
achter de longstayplaatsing van klager heeft geplaatst. De inrichting heeft te maken met drie typen patiënten: de patiënt die verslagen binnenkomt; de patiënt die gemotiveerd is zijn behandeling te beginnen, en de patiënt die de werkelijkheid ontkent
en
zich verzet tegen zijn behandeling. Klager behoort tot deze laatste categorie. Klager kan maar moeilijk overdragen wat hij van iets vindt. Alle ondernomen pogingen hem te informeren kapt hij af. Klager wil deel uitmaken van een groep, maar weigert
behandeling.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 29 december 2005 en het advies van de LAP van 3 februari 2006, welke naar het
oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft de Minister ook na de relatief korte periode nadat
klagers tbs-maatregel op 22 augustus 2002 is aangevangen, er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in de Van der Hoevenkliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle
criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de door twee
tbs-inrichtingen ondernomen pogingen de behandeling op te starten zijn gestuit op klagers verzet.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompekliniek te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, prof.dr. F.A.M. Kortmann en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 12 januari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven