nummer: 06/1173/TB
betreft: [klager] datum: 12 januari 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 4 mei 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 november 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en namens de Minister, mr. D.W. Gaasbeek, landsadvocaat, en op
verzoek van de Minister als getuige-deskundige [...], behandelaar bij De Kijvelanden te Rhoon. Als toehoorder van de Dienst Justitiële Inrichtingen was aanwezig, [...].
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek (hierna: de Pompekliniek).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 9 december 1993 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 29
mei 1997 aangevangen. Op dezelfde datum is klager geplaatst in tbs-kliniek De Kijvelanden. Deze inrichting heeft klager op 7 november 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 25 november 2005 van de Landelijke
Adviescommissie Plaatsing (LAP) is negatief op het verzoek gereageerd. Per brief van 25 januari 2006 heeft De Kijvelanden een reactie gegeven op het negatieve advies van de LAP. Op 6 april 2006 was dit aanleiding voor de LAP het advies te heroverwegen.
Geoordeeld werd nu dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is. Vervolgens is klager op 4 mei 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompekliniek. De Minister heeft op 4
mei 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Op 12 mei 2006 heeft de voorzitter van de beroepscommissie op een daartoe strekkend verzoek de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister geschorst totdat op het beroep is beslist.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat de beslissing van 4 mei 2006 vernietigd dient te worden, gezien het geringe gevaar op herhaling, de situationele omstandigheden waaronder het feit is begaan en de voorhanden
mogelijkheden.
Er is niet voldaan aan de criteria voor plaatsing van klager in een longstayvoorziening. De omstandigheden waaronder klager zijn delict heeft gepleegd, zijn zeer situationeel te noemen. Opvallend is dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als
matig wordt ingeschat. Verder is de kliniek van oordeel dat klager niet een nieuw delict zal plegen, maar dat hij zal suïcideren. Klager deelt deze opvatting niet.
Ten aanzien van klager zijn meerdere resocialisatiepogingen ondernomen en hij verbleef op de afdeling Amber waar vandaan hij is geresocialiseerd. Klager heeft zijn terbeschikkingstelling in één kliniek ondergaan. Indien de behandeling vastloopt dient
de
kliniek klager aan te bieden aan een andere kliniek. Een andere kliniek heeft wellicht een andere blik en visie. Daarbij komt dat een andere staf ook kan bijdragen aan een succesvolle behandeling. Op deze wijze kan een vastgelopen behandeling vlot
worden getrokken. De inrichting had klager de kans moeten geven elders opnieuw te beginnen in plaats van te proberen het zelf op te lossen. De Kijvelanden is te lang doorgegaan. Ook de LAP heeft gerefereerd aan een behandeling in een andere kliniek om
de diagnostiek en behandelmogelijkheden onafhankelijk te evalueren.
De reactie van de inrichting op het eerste LAP-advies voegt niets toe. Er is geen sprake van een dusdanig recidiverisico dat een plaatsing op een longstayafdeling daardoor wordt gerechtvaardigd. Klager heeft zijn kind wat aangedaan. Een soortgelijk
delict is niet te verwachten. De door de inrichting ontworpen alternatieve theorieën zijn niet aannemelijk geworden. Klager gebruikt nu reeds enkele maanden depotmedicatie (Risperdal). De medicatie was voor de LAP een punt om de eerste aanvraag voor
longstayplaatsing af te wijzen. Opmerkelijk is dat ondanks klagers depotmedicatie de aanmelding longstay nu ineens wel wordt gehonoreerd.
Klager voelt zich door de medicatie rustiger en beter in zijn vel zitten. Hij voelt zich er goed bij, dat is een positieve ontwikkeling. Klager gebruikte al eerder medicatie, maar het gebruik daarvan is in overleg met zijn psychiater gestaakt omdat het
onvoldoende werkte. Er is overgestapt naar de huidige medicatie. Klager is bereid medicatie te gebruiken dat zijn zucht naar alcohol en drugs reduceert tot nihil.
Ook in het kader van resocialisatie kan klager de nodige structuur worden gegeven. Dat klager zichzelf overschat is geen reden voor longstay. Het gebrek aan vaardigheden kan in belangrijke mate worden gecompenseerd door goede begeleiding, hetgeen door
de kliniek ook wordt onderschreven. Ook in andere stukken die de kliniek heeft opgemaakt is een goede begeleiding een terugkerend thema. Hij heeft derhalve goede begeleiding en sturing nodig. Ook wat dat betreft zijn alternatieven voorhanden.
Tot kort voor de aanmelding voor een longstayplaatsing was de inrichting van oordeel dat klager geresocialiseerd diende te worden terwijl de op klager betrekking hebbende specifieke problemen zoals zijn zucht naar drugs en zijn wisselende gedrag,
bekend
waren. In het verlengingsadvies van april 2005 schrijft de inrichting dat is besloten klager via een beschermde woonvorm te resocialiseren. Dit ondanks terugvallen in drugsgebruik daaraan voorafgaand. Klager volgt allerlei programma’s. Hij doet zijn
best. Hij volgt onder meer textiel, muziek, drama en tuin. Dat duidt op meer dan alleen een bezigheidstherapie. Er zijn positieve punten die een tweede behandelingspoging rechtvaardigen. Klager wil het liefst naar Oldenkotte. Hij wil graag behandeld
worden. Hij weet dat hij fout is geweest maar hij doet nu zijn best. Door de medicatie voelt hij zich beter. Hij wil graag zelfstandig wonen en terug naar zijn familie. Hij wil er deze keer voor gaan. Klager heeft al langer het gevoel dat er niets meer
is te beginnen in De Kijvelanden. Hij ziet de blokken als dagbesteding. Hij houdt zich aan het programma terwijl hij dat niet hoeft te doen. Hij heeft recht op een nieuwe poging.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
De door en namens klager in beroep genoemde bezwaren tegen zijn longstayplaatsing zijn ongegrond. Plaatsing in een longstayafdeling is mogelijk indien de ter beschikking gestelde conform de “state of the art” alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan,
bij voorkeur in twee behandelsettingen zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar. Klager heeft weliswaar niet in twee verschillende klinieken verbleven, maar binnen De Kijvelanden is hij wel binnen verschillende
behandelsettingen behandeld. Het longstaybeleidskader verplicht niet tot een behandeling in twee behandelsettingen. Het verblijf van klager in De Kijvelanden is vormgegeven op zowel een sociaal therapeutische als supportieve afdeling en er zijn vanuit
beide milieus meerdere resocialisatiepogingen ondernomen. Na een aanvankelijk negatief advies van de LAP oordeelt de LAP in zijn advies van 6 april 2006 dat ook medicamenteus alle mogelijke strategieën zijn uitgeprobeerd. Een voortzetting van op
verandering gerichte behandeling acht de LAP dan ook niet langer zinvol. Hoewel het recidiverisico in de risicotaxatie van augustus 2005 als matig wordt ingeschat, volgt daaruit duidelijk dat de toekomstige situatieve indicatoren ongunstig zijn. In het
verlengingsadvies van 16 mei 2006 van De Kijvelanden wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De inrichting stelt vast dat klager zich aan de belangrijkste voorwaarde, zich onthouden van drugsgebruik, niet kan conformeren. Dat klager thans wel zijn
medicatie gebruikt doet niet af aan de vaststelling dat zijn verslavingsproblematiek onbehandelbaar is gebleken. Het innemen van de medicatie vindt plaats binnen de gestructureerde en gecontroleerde setting van de kliniek. Aan eventuele medicatietrouw
en bereidheid tot medicatie buiten deze gecontroleerde setting wordt ernstig getwijfeld. De inrichting heeft nadrukkelijk overwogen of klager in een andere setting dan in een longstayvoorziening structuur kan worden gegeven en vaardigheden kan worden
geleerd. De inrichting is echter tot de conclusie gekomen dat een plaatsing in een reguliere GGZ-voorziening zal leiden tot beheersproblemen.
Uit de verschillende rapportages met betrekking tot klagers behandeling blijkt dat veel resocialisatiepogingen zijn ondernomen, die alle zonder resultaat zijn gebleven. Eén en ander is onder meer het gevolg van de niet beïnvloedbare
persoonlijkheidspathologie. De door De Kijvelanden ondernomen resocialisatiepogingen lopen telkenmale vast op drugsgebruik.
De Minister heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.
Door de getuige-deskundige wordt ter zitting het volgende over de behandeling van klager toegelicht. De kernproblematiek van klager is hardnekkig. Ook na medicatie is geen vooruitgang zichtbaar. Klager blijft terugvallen in incidenten. Buiten de
geboden
structuur in een tbs-inrichting zal klager terugvallen in zijn verslaving en mogelijk suïcide. In het laatste zit met name het risico. Ook een interculturele aanpak is geprobeerd door de teugels wat te laten vieren. Bij het behandelteam is de wil om te
slagen altijd aanwezig geweest. Het is in dat geval niet makkelijk om een patiënt los te laten en over te plaatsen naar een andere inrichting. Het behandelteam heeft nooit het idee gehad dat de behandeling volledig is vastgelopen. Er was altijd een
kier. Duidelijk was wel dat klager dicht tegen een longstayplaatsing aan zat. Overplaatsing naar een andere kliniek zal geen ander beeld opleveren en heeft dus geen toegevoegde waarde. Bij druk draait klager bij in zijn motivatie om daarna weer af te
glijden in zijn gedrag. Aan klager wordt thans structuur geboden zodat hij niet terugvalt. Klager participeert in het programma, maar dat mag niet worden uitgelegd als een behandeling. Klagers naam wordt genoemd in verband met de handel in drugs.
4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien de ter beschikking gestelde
conform “state of the art” alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar en er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de
Geestelijke Gezondheidszorg (GGz) vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
Uit de overgelegde stukken en de ter zitting gegeven toelichting komt naar voren dat de inrichting vrij lang het perspectief van resocialisatie van klager voor ogen heeft gehad. De inrichting werkte toe naar een plaatsing van klager in een beschermde
woonvorm. In haar advies van 28 april 2005 is de inrichting nog van oordeel dat bij een verlenging van de tbs-maatregel de prognose gunstig is. De inrichting heeft de Minister daarop geadviseerd de tbs-maatregel met een jaar te verlengen.
In het licht van het vorenstaande is onbegrijpelijk dat zes maanden na het verlengingsadvies van 28 april 2005 de inrichting concludeert tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening. De inrichting stelt hierbij onder meer dat gedurende het
gehele
verblijf van klager in De Kijvelanden, de behandeling is gestagneerd als gevolg van de ernstige verslaving van klager. De beroepscommissie is van oordeel dat in situaties als deze het op de weg van de Minister ligt een ter beschikking gestelde eerst
over te plaatsen naar een nieuwe behandelinrichting teneinde te onderzoeken of aldaar een nieuwe behandelpoging beter aanslaat. Hier is mede aanleiding toe gezien het feit dat klager kort na aanvang van de tbs-maatregel in 1997 in De Kijvelanden is
geplaatst en niet eerder is voorgedragen voor overplaatsing. Het feit dat klager frequent terugvalt in middelengebruik heeft bovendien tot medio 2005 er niet aan in de weg gestaan initiatieven te ontplooien gericht op de resocialisatie van klager. De
Minister heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden sindsdien dusdanig zijn gewijzigd dat geconcludeerd moet worden dat een overplaatsing naar een andere inrichting geen toegevoegde waarde heeft. Hetgeen overigens door de Minister is
aangevoerd kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu de
bestreden beslissing op materiële grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Minister opdragen binnen
uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
De voorzitter van de beroepscommissie heeft op 12 mei 2006 (nr 06/1212/STB) de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister geschorst. Als gevolg hiervan is klager niet overgeplaatst naar de longstayvoorziening van de Pompekliniek. Er zijn
derhalve geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, prof.dr. F.A.M. Kortmann en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 12 januari 2007
secretaris voorzitter