Nummer: 06/2590/GB
Betreft: [klager] datum: 9 januari 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A. van der Horst, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 9 oktober 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager ongegrond verklaard. Dit bezwaar was gericht tegen de beslissing klager te plaatsen in de gevangenis/ ISD De Grittenborgh te Hoogeveen.
2. De feiten
Klager is sedert 19 april 2004 gedetineerd. Op 31 juli 2006 is hij geselecteerd voor en op 2 augustus 2006 geplaatst in de Grittenborgh, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris is namens klager als volgt toegelicht.
Uit de RISC-test is naar voren gekomen dat de kans op recidive in klagers geval gering te noemen is. Ook heeft klager een blanco strafblad (afgezien van het delict waarvoor hij nu gedetineerd is). Weliswaar wordt bekeken of klager ongewenst verklaard
kan worden, maar die beslissing is nog niet genomen en het lijkt onwaarschijnlijk dat dat zal gebeuren. Het betreft bovendien een toekomstige onzekerheid die geen rol zou moeten spelen bij de selectiebeslissing. Dat de gepleegde feiten tot
maatschappelijke onrust hebben geleid, klopt inderdaad, maar dit geldt voor zovele delicten. Verschillende medeverdachten zijn overigens al vrij, dus de maatschappelijke onrust lijkt niet doorslaggevend te zijn. Klagers straf is relatief kort en hij
ziet niet in waarom hem zijn resocialisatiemogelijkheden moeten worden ontnomen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De zaak waarin onder andere klager veroordeeld is heeft voor veel maatschappelijke onrust gezorgd. Verder heeft het OM aangegeven dat er een procedure tot ongewenstverklaring van klager in gang is gezet. Om die reden heeft het OM bezwaar tegen de
plaatsing van klager in een inrichting met regimaire verlofmogelijkheden. Ook heeft de afdeling vreemdelingentoezicht van de politie Flevoland meegedeeld dat klager niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij op de einddatum van zijn detentie zal
worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Daarnaast maken ook de maatschappelijke onrust en mediagevoeligheid in onderhavige zaak dat het onverantwoord zou zijn om klager in een inrichting met regimaire verlofmogelijkheden te plaatsen.
4. De beoordeling
4.1. De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden bevat onder meer criteria waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in een inrichting of afdeling als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Pbw in aanmerking te
komen. Voor zover in het onderhavige geval van belang komen op grond van artikel 3, derde lid onder a, van die Regeling niet voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de
detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd. In de toelichting op dit artikel staat dat de toekenning van regimair verlof zich niet zou verdragen met het feit dat betrokkene na zijn detentie niet langer in Nederland mag verblijven. Ook indien de
gedetineerde nog in een procedure is verwikkeld en derhalve nog niet vaststaat of betrokkene zal worden uitgezet of uitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve criteria een individuele afweging gemaakt te worden of betrokkene geschikt is om in
een
beperkt beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap te verblijven. Het verwikkeld zijn in een zodanige procedure zal in het algemeen wel aanleiding zijn betrokkene niet in een dergelijke inrichting te plaatsen.
4.2. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen kan de beslissing van de selectiefunctionaris niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Gelet op de combinatie van de aard van het delict, de maatschappelijke onrust die erover is
ontstaan en de thans tegen klager lopende procedure tot ongewenstverklaring heeft de selectiefunctionaris in redelijkheid kunnen oordelen dat klager vooralsnog niet in aanmerking kan komen voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van D.C. Carsten, secretaris, op 9 januari 2007
secretaris voorzitter