nummer: 06/3081/GV
betreft: [klager] datum: 4 januari 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.P. van der Graaf, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 23 november 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Er heeft zich slechts eenmaal een telefonisch incident voorgedaan. Klager verkeerde toen in een hevige
gemoedstoestand. Hij had vernomen dat aan zijn minderjarige zus van 15 jaar onoorbare voorstellen waren gedaan door een man van bijna 50 jaar. Klager reageerde hierop impulsief en hij betreurt dit nu ten zeerste. Klager heeft feitelijk nooit eerder
voor
onrust in de inrichting gezorgd; hij gedraagt zich als een voorbeeldige gedetineerde. Klager wordt door de afwijzing van zijn verlofaanvraag disproportioneel in zijn belangen geschaad.
Het opgegeven verlofadres van klagers moeder was in een eerder stadium wel goedgekeurd. Inmiddels is gebleken dat het voor klager onmogelijk is om elders een verlofadres te vinden. De persoon die de onoorbare voorstellen heeft gedaan is inmiddels
verhuisd. Klager kan deze persoon dus onmogelijk meer tegen het lijf lopen. Hierdoor is de kans op recidive minimaal te noemen.
Klager heeft zich inmiddels aangemeld bij de Stichting Exodus. Hij wil graag aan zijn toekomst werken. Onderdeel daarvan is dat klager in de gelegenheid wordt gesteld om door middel van verlof een voortvarende terugkeer in de maatschappij te
bevorderen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister gaat er van uit dat klager door het BSD op de hoogte is gesteld van de gronden voor de weigering aan hem verlof te verlenen. Van het OM is een brief ontvangen waarin wordt
aangegeven dat klager tot tweemaal toe telefonische bedreigingen heeft geuit en strafonderbreking wenst “teneinde iemand om te leggen”. Weliswaar blijkt onvoldoende of klager zijn woorden in daden zal omzetten, maar voor het OM vormt dit voldoende
reden
om negatief te adviseren. De Minister meent dat het OM terecht bezwaren heeft tegen verlofverlening. De bedreigingen zijn serieus te nemen gelet op de geweldsdelicten waarvoor klager is veroordeeld. Tegen het einde van de detentie moet klager wel in de
gelegenheid worden gesteld zich voor te bereiden op zijn terugkeer in de maatschappij. Dit dient echter op een verantwoorde wijze te geschieden. Te denken valt aan het zoeken van een verlofadres in een andere omgeving en het opleggen van voorwaarden
tijdens het verlof.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven niet positief te kunnen adviseren omdat klager tot tweemaal toe
telefonische
bedreigingen heeft geuit.
De politie heeft geen bezwaar tegen het opgegeven verlofadres.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek, wegens moord cq. doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 31 augustus 2007.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Uit het advies van 5 oktober 2006 van het OM blijkt dat klager tweemaal telefonische bedreigingen heeft geuit, dan wel heeft aangegeven strafonderbreking te willen teneinde “iemand om te leggen”. De advocaat-generaal geeft in voornoemd advies echter
aan
dat onvoldoende duidelijk is of klager de bedreigingen waar gaat maken. Klager ontkent de bedreigingen niet. Deze zijn echter – eenmalig - gedaan in een hevige gemoedstoestand. De persoon op wie de bedeigingen betrekking had, is volgens klager
inmiddels
verhuisd. Voor zover dit betekent dat de kans op een confrontatie hierdoor uitgesloten kan worden, is de beroepscommissie van oordeel dat - thans bezien - de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk en
onbillijk is. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de beslissing van de Minister zal worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn
van twee weken (na ontvangst). Nu de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 januari 2007
secretaris voorzitter