nummer: 06/1158/TR
betreft: [klager] datum: 4 januari 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. J. Boksem, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft bepaald dat klager niet na tenuitvoerlegging van eenderde van de hem opgelegde gevangenisstraf wordt geplaatst op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting, maar vanaf de v.i.-datum en aansluitende aanvang van zijn tbs op 20
juni 2007.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 14 maart 2006 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 20 juni 2007.
Bij brief van 26 april 2006 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij op grond van artikel 42 Penitentiaire maatregel (Pm) in beginsel in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs nadat eenderde van de hem opgelegde gevangenisstraf
ten uitvoer is gelegd, maar dat in verband met het aanhoudende capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm is besloten dat klager vanaf de datum van aanvang van zijn tbs in aanmerking komt voor plaatsing in een tbs-inrichting.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Medio 2005 is toegezegd dat klager als “fokkens-wachtende” geplaatst zou worden. Het beroep in cassatie liep toen nog. De Forensische Psychiatrische Dienst en de reclassering hebben in maart 2004 de
rechtbank geadviseerd klager zo snel mogelijk in een forensisch psychiatrische kliniek te plaatsen. De rechtbank heeft deze adviezen genegeerd en kennelijk alleen gebruikt om aan klager tbs met dwangverpleging op te leggen. In hoger beroep heeft de
advocaat-generaal schriftelijk laten weten geen tbs te eisen. Dit is toch gebeurd. Naar aanleiding hiervan is beroep in cassatie ingesteld. Klager vindt deze gang van zaken merkwaardig en onrechtvaardig. Hij is teleurgesteld in de rechtsstaat. Hij
verzoekt om een snelle plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Krachtens artikel 42, eerste lid van de Penitentiaire maatregel (Pm) geschiedt de plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van
terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd, in beginsel nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd. Op grond van artikel 43 Pm kan voormelde plaatsing op een eerder of later tijdstip geschieden. Van de
“Fokkens datum” (op een derde deel van de aan klager opgelegde gevangenisstraf) kan worden afgeweken indien de psychische conditie van de ter beschikking gestelde zodanig is, dat de situatie in de p.i. onhoudbaar is en/of van detentieongeschiktheid
moet
worden gesproken. Van een dergelijke situatie is in het geval van klager vooralsnog geen sprake. Van de p.i. zijn geen signalen ontvangen die aanleiding vormen om klager met voorrang te plaatsen in een tbs-inrichting. Wanneer van de zijde van de p.i.
signalen worden ontvangen die duiden op een detentieongeschiktheid, wordt alsnog actie ondernomen om de plaatsing met voorrang te realiseren. In het onderhavige geval is besloten de wachtlijstdatum ex artikel 43, eerste lid, Pm te bepalen op de
ingangsdatum van de terbeschikkingstelling van klager, te weten 20 juni 2007, omdat de huidige capaciteit binnen de tbs-sector het niet mogelijk maakt de wachtlijstdatum van klager te bepalen op de datum gesteld in artikel 42, eerste lid, Pm. Mocht de
capaciteitsproblematiek tussentijds worden opgelost, dan zal dit besluit worden heroverwogen. Naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie van 23 juni 2006 (05/2079/TR) vindt overleg plaats over de wijze waarop deze uitspraak tot een
aanpassing van het beleid dient te leiden. Vooralsnog dient, gelet op de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaken Brand en Morsink alsmede het civielrechtelijke prinicipe dat schade zoveel mogelijk dient te worden
beperkt,
voorrang te worden gegeven aan plaatsing van passanten in een tbs-kliniek, nu een passantentermijn van meer dan zes maanden niet langer rechtmatig is en de Minister na het verstrijken van die termijn jegens passanten schadeplichtig is. De Minister is
bereid bij het bereiken van de v.i.-datum, de datum waarop klager een derde van zijn straf heeft ondergaan als wachtlijstdatum te hanteren. Indien zou blijken dat klager als detentieongeschikt moet worden beschouwd blijft een eerdere plaatsing
mogelijk.
Pas na het onherroepelijk worden van de opgelegde straf kan worden vastgesteld wanneer de tbs-maatregel een aanvang neemt. In die zin heeft klager door het aanwenden van het rechtsmiddel van beroep in cassatie er zelf voor gezorgd, dat eerst na het
arrest van de Hoge Raad de opgelegde vrijheidsstraf onherroepelijk is geworden. Klager is hierdoor niet in zijn belangen geschaad doordat klager gedurende het cassatieberoep in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Deze periode dient van de aan hem
opgelegde vrijheidsstraf te worden afgetrokken. Eventuele fouten in de behandeling van de strafzaak van klager, zo daarvan al sprake is, zijn niet gemaakt in de procedure die heeft geleid tot de bestreden beslissing van 26 april 2006. Er zijn geen
gronden voor een tegemoetkoming nu aan klagers verblijf in een p.i. een titel van vrijheidsstraf ten grondslag lag. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
4. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. De Minister heeft bij brief van 26 april 2006 klagers wachtlijstdatum op een latere datum bepaald dan de datum waarop klager in beginsel aanspraak heeft op grond van
artikel 42 Pm, dat een nadere uitwerking is van de in artikel 13, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) neergelegde “Wet Fokkens”. De in de brief van 26 april 2006 vermelde beslissing is naar het oordeel van de beroepscommissie aan te
merken
als een beslissing, waartegen op grond van artikel 69, eerste lid, onder f, Bvt beroep kan worden ingesteld binnen de in artikel 58, vijfde lid, Bvt genoemde termijn van zeven dagen.
Inhoudelijk wordt het volgende overwogen. De Minister heeft besloten vanwege het capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm ten aanzien van klager als Fokkenswachtende een wachtlijstdatum te bepalen op het moment van de v.i.-datum als datum van
aanvang van de tbs.
Zoals de beroepscommissie bij uitspraak 05/2079/TR van 23 juni 2006 heeft overwogen kan het capaciteitstekort niet een omstandigheid opleveren als bedoeld in artikel 43 Pm op grond waarvan de bepaling van de wachtlijstdatum voor plaatsing in een
tbs-inrichting door de Minister van een Fokkenswachtende als klager op de v.i.-datum en aansluitende aanvangsdatum van de tbs zou kunnen worden gesteld. De bestreden beslissing van 26 april 2006 is derhalve in strijd met de wet genomen. Reeds om die
reden is het beroep gegrond en kan de bestreden beslissing niet in stand blijven.
Hier komt bij dat uit de medische verklaring van 20 september 2006 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Assen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat verder verblijf in een p.i. als onverantwoord
moest worden beschouwd en dat klager bij voorrang diende te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Om deze reden is het op een later moment bepalen van de wachtlijstdatum tevens onredelijk en onbillijk. Het beroep is derhalve gegrond en de bestreden
beslissing dient op materiële grond te worden vernietigd.
De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 76, derde lid, Pbw in verbinding met artikel 66, derde lid onder c, Bvt volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij
vanuit dat klager met voorrang daadwerkelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient ook hierom een tegemoetkoming aan klager te worden geboden. De beroepscommissie stelt deze vast op € 600,= per maand vanaf de datum waarop
klager detentieongeschikt is bevonden door de FPD tot de dag waarop klagers plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in
een p.i. wordt verhoogd met € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 600,= per maand vanaf de datum waarop klager detentieongeschikt is bevonden door
de FPD tot de dag waarop klagers plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met € 125,= per
maand.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr.drs. F.A.M. Bakker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 januari 2007
secretaris voorzitter