Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2062/GA, 20 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2062/GA

betreft: [klager] datum: 20 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 augustus 2006 van de beklagcommissie bij de gevangenis Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 november 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij de gevangenis Veenhuizen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het in bezit hebben van een te grote hoeveelheid telefoonkaarten;
b. de intrekking van het incidenteel verlof van 10 en 11 juli 2006;
c. het feit dat klager tijdens de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf geen bezoek mocht ontvangen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat hij geen straf had moeten krijgen. Alle bewaarders wisten dat hij de telefoonkaarten op cel had. De bewaarders zijn zelfs met de directie gaan praten toen klager de straf kreeg. Alle telefoonkaarten waren gebruikt.
Het incidentele verlof van klager was goedgekeurd, maar werd ingetrokken. Dit verlof heeft klager niet meer gekregen, want het eerstvolgende verlof na de straf was een algemeen verlof.
Tot slot heeft klager geen bezoek mogen ontvangen tijdens de disciplinaire straf.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur verwijst naar de huisregels, waarin is bepaald dat een gedetineerde niet de hoeveelheid telefoonkaarten op cel mocht hebben die klager had. Het is ondoenlijk om van alle telefoonkaarten te controleren of ze al zijn gebruikt. Dat is de
verantwoordelijkheid van de gedetineerden zelf. De waarde van de telefoonkaarten is bepaald door de op de telefoonkaarten vermelde waarden bij elkaar op te tellen. Er zaten nog een aantal kaarten in het folie en de kaarten zagen er nieuw uit. Voor elke
tien euro wordt een dag straf opgelegd. Gebruikelijk is dat in een dergelijk geval één tot vijf dagen straf wordt opgelegd. De directeur die de straf heeft opgelegd heeft de aangetroffen hoeveelheid kaarten kennelijk aangemerkt als bestemd voor handel.
Klager had vijf dagen moeten krijgen.
Klagers verlof is in verband met de disciplinaire straf doorgeschoven. Wanneer een straf is opgelegd, kan een gedetineerde de inrichting niet verlaten.
In de Pbw is opgenomen dat het bezoek tijdens de straf niet doorgaat.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a
Volgens artikel 4.5.1.2. van de huisregels van de gevangenis Veenhuizen is het een gedetineerde toegestaan om voor maximaal vijftig euro aan bonnen, inclusief telefoonkaarten, lege kaarten meegerekend, onder zijn berusting te houden. Nu klager een te
grote hoeveelheid telefoonkaarten in zijn cel aanwezig had, hetgeen hij niet heeft betwist, heeft hij gehandeld in strijd met de huisregels. De beslissing van de directeur om aan klager een disciplinaire straf op te leggen is derhalve niet onredelijk
of
onbillijk. Gelet echter op de ernst van het feit en de gebruikelijke strafduur in een dergelijk geval, te weten tussen de één en vijf dagen, is een straf van veertien dagen te lang en acht de beroepscommissie een disciplinaire straf van vijf dagen
opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voldoende. Voor zover de disciplinaire straf langer heeft geduurd wordt het meerdere onredelijk en onbillijk geacht. Derhalve kan de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van dit
onderdeel
niet in stand blijven en dient het beklag in zoverre gegrond worden verklaard.

Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt komt aan klager ter zake van het door hem ondervonden ongemak een financiële tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op

90,=.

Ten aanzien van onderdeel b
Klager klaagt over het feit dat zijn incidenteel verlof geen doorgang kon vinden. Gelet op het feit dat de disciplinaire straf van vijf dagen, die in dat geval had mogen worden opgelegd, nog niet ten einde was op het tijdstip waarop het incidentele
verlof van klager zou ingaan en het ten uitvoer leggen van de disciplinaire straf aan de doorgang van het incidentele verlof in de weg stond, zal het beroep ten aanzien van dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel c
Op grond van artikel 55, eerste lid, van de Pbw is de gedetineerde aan wie de disciplinaire straf van opsluiting, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onder a, is opgelegd uitgesloten van het deelnemen aan activiteiten, voor zover de directeur niet
anders
bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 49, derde lid. Gelet hierop dient het beroep tegen het niet mogen ontvangen van bezoek tijdens het ondergaan van de disciplinaire straf ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a gegrond voor zover de disciplinaire straf langer heeft geduurd dan vijf dagen, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog
gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 90,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen b en c ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.J. Meijeringh, voorzitter, J.L. Brand en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 20 december 2006

secretaris voorzitter

Naar boven