Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2766/GV, 22 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:22-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2766/GV

betreft: [klager] datum: 22 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers verlof is afgekeurd op grond van een incident met een medegedetineerde. De directie zegt dat
het
klager zeer zwaar wordt aangerekend dat hij een medegedetineerde met een bord op het hoofd heeft geslagen. Er waren geen personeelsleden aanwezig bij het incident, dus klager vindt het raar dat dit hem zo zwaar wordt aangerekend. Klager heeft alleen
zijn vuist gebruikt om zichzelf te verdedigen. Als de directie vindt dat dit incident klager zwaar moet worden aangerekend, dan snapt klager niet waarom er niet is besloten om klager over te plaatsen of om hem 14 dagen in plaats van 7 dagen te plaatsen
in een strafcel.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd gekregen voor een ernstig geweldsdelict en verblijft als first offender in het volwassenen circuit. Klager verblijft sinds 13
november 2003 in detentie. Tijdens zijn verblijf in de gevangenis voor psychologisch onvolwassenen De Schie te Rotterdam heeft klager zich alleen maar negatief gedragen. Hij accepteerde de regels niet en volgde de aanwijzingen van het personeel niet
op.
In korte tijd kreeg hij twee strafrapporten, waardoor hij werd voorgesteld voor plaatsing in een beperkt gemeenschapsgeschikt regime. Op 1 december 2005 werd hij in de gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten en psychologisch onvolwassenen Nieuw
Vosseveld te Vught geplaatst. Hier komt klager tot de gewenste gedragsverandering waardoor hij voorgesteld wordt voor plaatsing in een inrichting met een gemeenschapsgeschikt regime. Op 1 maart 2006 wordt hij in de gevangenis Zutphen geplaatst. Zijn
gedrag in deze inrichting wordt omschreven als dat van iemand die zich aan de regels houdt, maar ook geen moeite heeft ze te overtreden. Met opdrachten van het personeel kan hij redelijk omgaan, maar kritiek kan hij niet waarderen. Klager krijgt op 7
april 2006 een rapport voor een positieve score op het gebruik van softdrugs. Op 1 augustus krijgt hij een rapport omdat hij een medegedetineerde met een bord op het hoofd heeft geslagen. Deze liep bloedend de telefooncel uit. Op 17 augustus 2006
krijgt
hij wederom een rapport voor het gebruik van softdrugs. De directeur van de inrichting geeft een negatief advies ten aanzien van verlofverlening. Het openbaar ministerie en de politie hebben geen bezwaar tegen verlofverlening. Gelet op het
detentieverloop van klager waarin hij goed lijkt te functioneren binnen de duidelijke structuur in een beperkt gemeenschapsgeschikt regime, maar hij binnen de algehele gemeenschap niet zonder incidenten lijkt te kunnen functioneren, is er geen
vertrouwen dat klager meer vrijheden aan zou kunnen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de gevangenis Zutphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven geen bezwaar te
hebben tegen verlofverlening. De politie Haaglanden heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager dient gevangenisstraffen van respectievelijk vijf jaar met aftrek, wegens diefstal, diefstal met geweld en afpersing, 28 dagen en zes maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 juli 2007. Aansluitend
dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van in totaal elf dagen en vier dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit het advies van de inrichting blijkt dat klager tijdens zijn verblijf in de gevangenis Zutphen een disciplinaire straf heeft opgelegd gekregen wegens betrokkenheid bij een vechtpartij. Voorts heeft klager tweemaal positief gescoord op
softdrugsgebruik. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een dusdanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 22 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven