Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1859/GM, 21 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1859/GM

betreft: [klager] datum: 21 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 14 juli 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager met behulp van een tolk in de Engelse taal gehoord door mr. Chr.M. Aarts en J.G.J. de Boer, voorzitter respectievelijk lid van de
beroepscommissie, bijgestaan door R. Kokee, secretaris.
De raadsman van klager, mr. M.G. Doornbos, heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. De inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis Ter Apel heeft telefonisch bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 30 mei 2006, betreft het niet verwijzen naar een psychiater voor een onderzoek of behandeling.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klagers raadsman is niet in de gelegenheid ter zitting van de beroepscommissie aanwezig te zijn en verzoekt de behandeling van het beroep om die reden aan te houden.
Klager heeft behandeling nodig van een psychiater en dat wordt hem in de inrichting onthouden. Door de inrichtingsarts is onvoldoende onderbouwd waarom hij geen reden ziet voor een verwijzing voor een psychiatrische behandeling. De inrichtingsarts
stelt
dat klager is onderzocht door een psycholoog, die tot dezelfde conclusie is gekomen. De onderzoeksgegevens van deze psycholoog ontbreken. De inrichtingsarts schrijft klager remeron voor. Uit de rapportage van forensisch psychiater [...] blijkt dat
klager een dysthyme stoornis en een posttraumatische stress-stoornis heeft. Beide ziekelijke stoornissen zijn zeer goed medicamenteus en psychotherapeutisch te behandelen. De inrichtingsarts laat het blijkbaar bij medicijnen. De inrichtingsarts geeft
een oordeel over de noodzaak van een psychiatrisch onderzoek en verbindt dit oordeel met het gegeven dat in de inrichting geen behandeling kan worden geboden. Klager meent dat het wel of niet in de inrichting kunnen behandelen geen reden is voor wel of
geen onderzoek. Klager wenst dat eerst door een ter zake deskundige, de psychiater, een onderzoek wordt verricht. Dan moet blijken of behandeling geïndiceerd is en zo ja, op welke wijze. De medisch adviseur volgt de werkwijze van de inrichtingsarts en
voegt daar aan toe dat de (psychotherapeutische) behandeling pas na ontslag gegeven kan worden. Dit staat niet in de overgelegde rapportages en is een vervolgstap die pas aan de orde kan zijn na een psychiatrisch onderzoek in de inrichting. De
onderbouwing van de afwijzing kan derhalve geen stand houden.
Klager verbleef voordat hij werd overgeplaatst naar de gevangenis Ter Apel in de penitentiaire inrichting Almere-Binnen. Daar is men wel begonnen met de behandeling van klager. Elke week kreeg hij bezoek van een psycholoog of psychiater voor een
gesprek. De medicijnen die klager in Almere-Binnen ontving zijn dezelfde als in Ter Apel. Klager wil dat de behandeling wordt voortgezet. Behandeling door een psychiater hoort bij de straf die klager is opgelegd. Klager overlegt de notulen van de
gedeco
waaruit blijkt dat meer gedetineerden klachten hebben over de inrichtingsarts. Klager krijgt geen fatsoenlijk antwoord van de inrichtingsarts. Klager realiseert zich dat gelet op zijn aanstaande ontslag rond 30 november 2006, een onderzoek door een
psychiater niet meer te verwezenlijken zal zijn.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Het psychomedisch team heeft klager zorgvuldig beoordeeld. De onafhankelijke conclusies van tenminste drie hulpverleners was eensluidend. Verwijzing naar een psychiater is niet geïndiceerd. Op
28 april en 8 mei 2006 is klager gezien door de inrichtingsarts. Klager was niet depressief en ook anderszins is er geen sprake van psychopathologie. De afdelingsverpleegkundigen zien en beoordelen klager eveneens. Eventueel disfunctioneren wordt
besproken. Bij klager is er geen sprake van disfunctioneren. Klager is zich beter gaan voelen nadat hij remeron, een antidepressivum, is gaan gebruiken. In onderling overleg is de medicatie gehalveerd. In de twee voorgaande inrichtingen heeft klager
nimmer echte psychiatrische behandeling gehad. Een psycholoog spreekt van een mogelijk getraumatiseerde jongeman uit Birma. Gedacht wordt aan post traumatische stress stoornis. Remeron lijkt daarvoor een goede keus. Een behandeling, op zich al
problematisch, kan in de inrichting niet geboden worden. Klager is naar behoren behandeld en daarbij steeds correct te woord gestaan.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht om te beslissen op het beroep en wijst het verzoek van klagers raadsman de behandeling van het beroep aan te houden af.

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en de door klager ter zitting gegeven toelichting is niet gebleken van enig onzorgvuldig medisch handelen van de inrichtingsarts. Klager is twee maal op 28 april en 8 mei 2006 onderzocht door de
inrichtingsarts. Uit de toelichting van 7 juli 2006 van de inrichtingsarts op de klacht blijkt dat de psycholoog klager heeft gezien op 2 en 30 mei 2006. De psychische problematiek van klager werd als niet zo urgent beschouwd. Er is geen indicatie voor
een verwijzing naar een psychiater.
Uit de toelichting van klager ter zitting is verder gebleken dat de behandeling die klager in de penitentiaire inrichting Almere-Binnen heeft ontvangen, bestond uit een wekelijks contact met een psycholoog of psychiater. Van een feitelijke behandeling
is echter geen sprake geweest. De medische begeleiding wordt ook in de gevangenis Ter Apel voortgezet in die zin dat klager medicatie krijgt voorgeschreven en klager onderwerp van aandacht is van het psychomedisch team, waarvan overigens ook een
psychiater deel van uit maakt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode-Zwart, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven