Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1258/GM, 21 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1258/GM

betreft: [klager] datum: 21 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden te Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 mei 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, gehoord door mr. Chr.M. Aarts en J.G.J. de Boer, voorzitter respectievelijk lid
van de beroepscommissie, bijgestaan door R. Kokee, secretaris. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Haaglanden is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 31 oktober 2005, betreft het innemen van een enkelbrace.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Het innemen van de enkelbrace is gebeurd onder verantwoordelijkheid van de medische dienst. De fysiotherapeut heeft klager geadviseerd een enkelbrace te dragen. Klager heeft toen aangegeven de
enkelbrace niet te kunnen betalen. Dat was voor de fysiotherapeut geen probleem en overeengekomen werd dat de fysiotherapeut de enkelbrace gratis zou verstrekken. De verstrekking vond plaats zonder voorwaarden. Deze gang van zaken wordt ook onderkend
door de inrichtingsarts blijkens het verslag van de hoorzitting van 16 januari 2006 in beroepszaak 06/2602/GM. De fysiotherapeut was in de veronderstelling dat de medische dienst de kosten van de enkelbrace zou betalen. Twee maanden later werd door de
medische dienst geëist dat klager een verklaring zou ondertekenen waarmee hij toestemming zou verlenen de kosten voor de enkelbrace van zijn rekening-courant af te laten schrijven. Klager heeft geweigerd deze verklaring te ondertekenen. Even later werd
de enkelbrace in beslag genomen. Door het verstrekken van de enkelbrace heeft er eigendomsoverdracht plaatsgevonden (schenking). De overeenkomst was niet in strijd met het recht. Dat uit de uitspraak van de beroepscommissie van 20 mei 2005 met nummer
05/381/GM valt op te maken dat de kosten niet op grond van artikel 47 Pm voor vergoeding door de staat in aanmerking komt, maakt dit niet anders. Ten onrechte meent de medische dienst dat de enkelbrace geen eigendom van klager was. Het innemen van de
enkelbrace is onrechtmatig. Vast staat dat de enkelbrace op medisch advies was verstrekt. Alternatieve oplossingen zijn niet aangeboden. Ook al zou er geen sprake zijn van een geldige titel voor eigendomsoverdracht, de medische dienst heeft op grond
van
artikel 6:3, tweede lid, BW een dringende morele verplichting medische hulpmiddelen te verstrekken. Door het innemen van de enkelbrace komt klager zonder medisch hulpmiddel te zitten. Het begrip ‘medisch handelen’ dient ruim te worden opgevat. Het gaat
om de bejegening van de patiënt. De enkelbrace is om niet verstrekt door de fysiotherapeut. Hij had duidelijk moeten maken dat hiervoor eerst betaald moest worden. Door het innemen van de enkelbrace heeft klager hinder ondervonden aan zijn enkels. Dit
is een medische fout. Er is sprake van bijzondere omstandigheden. Klager vraagt zich af wat voor zin het heeft om een half versleten enkelbrace in te nemen. De medische dienst heeft derhalve de in artikel 28 Pm neergelegde norm geschonden.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Op 15 juli 2006 heeft de inrichtingsarts samen met de fysiotherapeut klager gesproken over de gratis verstrekking van de enkelbrace. De fysiotherapeut heeft aan klager medegedeeld dat er nimmer
sprake is geweest van het gratis verstrekken van een enkelbrace en dat er zelfs over geld is gesproken. Klager zei dat aan hem alleen is gevraagd of hij geld op zijn rekening had staan. Dit ging niet over het betalen van de enkelbrace. Klager was dan
ook niet van plan de enkelbrace te betalen. Ook het voorstel voor een afbetalingsregeling wees hij van de hand. De fysiotherapeut heeft toen de enkelbrace teruggevorderd. Zolang niet is betaald kan klager de enkelbrace niet niet als zijn eigendom
beschouwen.

3. De beoordeling
Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting is vast komen te staan dat aan het innemen van de enkelbrace door de medische dienst geen medisch oordeel ten grondslag lag, doch het feit dat klager weigert voor de enkelbrace te betalen. De
beroepscommissie is van oordeel dat het onder deze omstandigheden innemen van de enkelbrace niet kan worden aangemerkt als medisch handelen zoals bedoeld in artikel 28 Pm. Het betreft hier feitelijk handelen waar het medisch beklagrecht van de Pm niet
in voorziet. Gelet op het vorenstaande dient klager niet-ontvankelijk in zijn klacht worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode-Zwart, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven