Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1872/GB, 8 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/1872/GB

Betreft: [klager] datum: 8 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

[...], verder te noemen klaagster, alsmede een aanvullend beroepschrift ingediend door mr. A.M.C. Verheul, namens klaagster,

gericht tegen een op 19 juli 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de beslissing haar te niet plaatsen in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klaagster is sedert 20 juli 2004 gedetineerd. Zij verblijft in de gevangenis voor vrouwen Ter Peel te Sevenum.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klaagster is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht. De beslissing op bezwaar gaat voorbij aan de argumenten die zijn aangevoerd in het bezwaarschrift, waarom de ontvluchting in
een eerder stadium klaagster thans niet dient te worden aangerekend. Er is derhalve niet aan het motiveringsvereiste voldaan. Klaagster stelt zich nogmaals op het standpunt dat op het moment van haar ontvluchting sprake was van verzachtende
omstandigheden. Immers, één van de kinderen van klaagster maakte aan haar kenbaar suïcide te plegen op het moment dat klaagster terug zou gaan. Het Hof heeft destijds geen consequenties verbonden aan het niet terugkeren van klaagster van een tijdelijke
schorsing, integendeel, het Hof heeft juist redenen voor strafvermindering gezien in de redenen van klaagster om niet terug te keren van de schorsing. Het kan derhalve niet zo zijn dat thans deze daad van klaagster haar alsnog wordt aangerekend en
ervoor zorgt dat zij niet in aanmerking komt om te worden geselecteerd. Klaagster is van mening dat haar strafrestant geen grond is om haar thans niet te selecteren voor een b.b.i. en zelfs voor een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.).
Klaagster verblijft immers thans bijna 21 maanden in hechtenis bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar. Klaagster heeft er belang bij te worden geplaatst in een b.b.i. dan wel een z.b.b.i., nu de noodzaak nog steeds bestaat dat zij sturing
en steun geeft aan haar kinderen. Een plaatsing in een b.b.i. dan wel een z.b.b.i. zou het haar mogelijk maken adequaat aan te pakken. De kinderen zouden er ook weer aan kunnen wennen de sturing van hun moeder te hebben, zodat de weg in kan worden
geslagen naar de terugkeer van klaagster in het gezin. De selectiefunctionaris stelt dat het al mis was met klaagsters zoontje voor haar detentie. De selectiefunctionaris heeft niet de beschikking over de gegevens van de kinderen van klaagster. Heeft
zij zich bij de Raad voor de Kinderbescherming vergewist van hun indrukken terzake? Hieruit blijkt evident van een onevenredige belangenafweging en onzorgvuldig geformuleerd besluit. Daarnaast was het Hof heel wel op de hoogte van de omstandigheden van
klaagster en heeft haar daarom juist een jaar minder gevangenisstraf opgelegd. Waar het Hof de bedoeling had om klaagster weer zo snel mogelijk voor haar kinderen te laten zorgen wordt dit nu door de selectiefunctionaris aan alle kanten gedwarsboomd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klaagster wil graag geplaatst worden in een b.b.i. Dit is afgewezen om de volgende redenen. Zij heeft een schorsing gehad tijdens deze detentie en is daar niet van
teruggekeerd. Wanneer er problemen waren thuis had zij contact op kunnen nemen met de inrichting of de rechtbank om verlenging te krijgen van haar schorsing. Dit heeft ze nagelaten. Klaagster heeft ervoor gekozen om niet terug te keren naar de
inrichting. Klaagster heeft een straf gehad van 4 jaar wegens een drugsgerelateerd delict. Haar einddatum is gesteld op 27 juli 2007. Aangezien klaagster heeft aangegeven dat zij niet is teruggekeerd van schorsing wegens haar zoon die problemen zou
hebben, rekent de selectiefunctionaris haar aan dat zij zelf totaal geen verantwoordelijkheid neemt door een delict te plegen terwijl haar zoon de problemen al had voor de detentie. Tijdens de detentie wordt het nu gebruikt om meer vrijheden te
verwerven. Gezien de ontvluchting en het strafrestant is het nu nog te vroeg om klaagster vrijheden te geven. In een later stadium van haar straf kan bezien worden of faseren naar een meer open setting aan de orde is.

4. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klaagster beroep heeft ingesteld tegen een ontnemingsmaatregel van € 154.000,- waarvan de behandeling zal plaatsvinden voor de einddatum detentie. Dit enkele feit leidt tot de conclusie dat klaagster niet voldoet aan
het criterium van artikel 3 lid 2 sub b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden voor plaatsing in een b.b.i., omdat thans nog niet vaststaat dat het strafrestant van klaagster maximaal achttien maanden bedraagt. Voorts
heeft klaagster zich na een aan haar verleende schorsing op 22 mei 2005 voor een periode van 4 maanden onttrokken aan detentie. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan derhalve, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 8 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven