nummer: 06/2683/GV
betreft: [klager] datum: 20 november 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.M. Pijnenburg, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 12 oktober 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Niet wordt bestreden dat klager eenmalig is gerecidiveerd tijdens de v.i.-periode van zijn vorige
detentie. In verband daarmee is hem door het gerechtshof te ’s-Gravenhage een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd. De snelle recidive heeft bij de bepaling van de strafmaat een rol gespeeld. Buiten die eenmalige recidive zijn er geen aanwijzingen
dat klager niet gemotiveerd zou zijn om zijn leefpatroon en gedrag te veranderen. De rapportage met betrekking tot klager zal een positief beeld geven. Aan klager zijn geen verslagen aangezegd en hij heeft zich tijdens zijn huidige detentie steeds als
modelgedetineerde gedragen. Uit artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting valt af te lezen aan welke criteria een aangevraagd algemeen verlof dient te voldoen. De door de Minister aangevoerde gronden voldoen niet aan die criteria.
Ook wordt de aangevoerde weigeringsgrond van gevaar voor een ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten enkel gedragen door het plegen van het strafbare feit in september 2004. Er wordt onvoldoende rekening mee gehouden
dat klager in beginsel in aanmerking komt voor algemeen verlof en met de omstandigheid dat de aangevraagde verlofdatum laat in zijn detentie valt, te weten drie maanden voor het einde daarvan. Door deze beslissing wordt de resocialisatiegedachte geheel
verlaten en heeft er geen goede belangenafweging plaatsgevonden. Klager heeft er groot belang bij contact hebben met zijn moeder, die binnenkort geopereerd moet worden en kampt met gezondheidsproblemen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, tegen welke veroordeling hoger beroep is ingesteld. Daarnaast is er nog sprake van een tegen klager openstaande strafzaak. Klager is ongeveer 5 weken na zijn ontslag uit een
eerdere detentie gerecidiveerd en zat toen nog in zijn v.i.-periode. In het kader van het landelijke beleid worden zeer snel recidiverende gedetineerden in hun vrijheden beperkt. Omdat aan klager een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is opgelegd,
behoort hij tot de zogenaamde TR-kandidaten (in het kader van het project Terugdringen Recidive). Klager is onderzocht met behulp van de Recidive Inschattings Schalen (RISc). Klager scoort hoog. Daaruit kan een verhoogde vrees voor recidive worden
afgeleid. Om die reden zijn gedragsinterventies nodig. Daarnaast is klager eerder frequent met politie en justitie in aanraking geweest (sinds 1993). Eerdere detenties, die net als de huidige probleemloos verliepen, hebben niet het gewenste effect bij
klager opgeleverd en er is geen sprake van een positieve resocialisatie. Ook in de vorige detentie is getracht klagers gedrag middels gedragsinterventies te veranderen. Dat is niet gelukt. Klager is betrokken bij een groep die op grote schaal handelt
in
verdovende middelen en kan of wil zich daar niet los van maken. Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden geldt dat een eventueel bezoek aan zijn moeder kan geschieden in het kader van een incidenteel verlof en dat daar algemeen verlof niet
noodzakelijk voor is.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zuyderbos heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft eerder, in het kader van klagers mogelijke plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting, aangegeven geen bezwaren te hebben tegen verdere vrijheden voor klager.
De politie van Amsterdam-Noord heeft aangegeven dat er geen bezwaren zijn voor een verlof.
3. De beoordeling
Klager, die nog niet onherroepelijk is veroordeeld, is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. Tegen die veroordeling
heeft
hij beroep in cassatie ingesteld. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van één dag gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal 2 verlofaanvragen indienen.
Blijkens de opgemaakte Risc-analyse is de kans op recidive van klager hoog en is zijn motivatie voor gedragsinterventies gering. Vooropgesteld de omstandigheid dat klager zeer kort na de vorige detentie wederom is aangehouden en in voorlopige hechtenis
is gesteld terzake van de verdenking van het plegen van een misdrijf, daarbij gevoegd het strafblad van klager en de hoge score van de Risc, is de beroepscommissie - één en ander in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat voornoemde
omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve moet de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet onredelijk of onbillijk worden geacht.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 november 2006
secretaris voorzitter