Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1971/GA, 16 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1971/GA

betreft: [klager] datum: 16 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.W. Szymkowiak, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 juli 2006 van de beklagcommissie bij de locatie De Marwei te Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om incidenteel verlof.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat hij tijdig beklag heeft ingesteld. Klagers raadsman heeft de directeur bij (per fax verzonden) brief van 28 april 2006 verzocht om die brief per direct door te leiden naar de beklagcommissie en dit schrijven aan te willen
merken
als beklag tegen de bestreden beslissing van de directeur van 25 april 2006. Reden om dit beklag via de directeur in te dienen was gelegen in de omstandigheid dat tevens aan de directeur werd verzocht om zijn beslissing te herzien. Omdat het
incidentele
verlof was gevraagd voor het weekeinde van 29 en 30 april 2006, leek het klagers raadsman – die op de hoogte is van de geldende termijnen – aangewezen om een en ander via de directeur te laten lopen. Op 3 mei 2006, dus na het verstrijken van het
weekeinde, werd aan de raadsman medegedeeld dat er geen sprake kon zijn van een herziening van de beslissing van de directeur omdat de verzochte verlofdatum inmiddels verstreken was. Bij die gelegenheid werd gevraagd of de klacht gehandhaafd bleef. Na
een bevestigend antwoord op die vraag gaf de medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding aan de brief door te zullen sturen naar de beklagcommissie.
Ten aanzien van de bestreden beslissing van de directeur wordt verwezen naar hetgeen namens klager is aangevoerd in de aan de directeur van de locatie De Marwei gerichte brief van 28 april 2006. De weigeringsgronden van de directeur worden daarin
bestreden. Klager heeft zich weliswaar tijdens een eerdere detentie – bij gelegenheid van deelname aan een penitentiair programma – onttrokken aan die detentie, maar dit is inmiddels ruim één jaar geleden en kan klager daarom niet meer tegengeworpen
worden. Daarnaast geldt dat het verlof betrekking heeft op een bijzondere reden. Klager wil graag een herdenkingsdienst bijwonen voor het overlijden van zijn dochtertje. Dat dit overlijden op klager een grote impact heeft gehad kan blijken uit de
omtrent klager opgemaakte justitiële rapportages en uit het veroordelende vonnis van de rechtbank te Leeuwarden. Het (niet kunnen) verwerken van het verlies van zijn dochter loopt als een rode draad door klagers leven. Voor klager is het van belang dat
hij dat verlies een plaats kan geven in zijn leven.
Het gevaar voor recidive wordt door klager bestreden. De tijdsduur van het incidentele verlof is daar te kort voor. Klager zal niet eens in de gelegenheid komen om te kunnen recidiveren. Klager is in het verleden meermalen in de gelegenheid gesteld om
tijdens detentie de inrichting te verlaten voor soortgelijke gebeurtenissen en dit heeft nimmer geleid tot onttrekking of pogingen tot recidive.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid:
De beroepscommissie stelt vast dat namens klager op 28 april 2006 per fax een brief is gezonden aan de directeur. In die brief, waarin namens klager wordt verzocht om de afwijzende beslissing op een verzoek om incidenteel verlof d.d. 25 april 2006 te
heroverwegen, verzoekt klagers raadman de directeur om die brief door te zenden aan de beklagcommissie en aan te merken als beklag tegen die hiervoor genoemde beslissing van de directeur. Hoewel niet onomstotelijk vast staat op welk moment die brief
aan
de directeur, in de inrichting is ontvangen, valt uit de zich in het dossier bevindende kopie daarvan op te maken dat dit op of omstreeks 28 april 2006 moet zijn geweest. Nu de indiening van een klaagschrift op grond van het bepaalde in artikel 61,
tweede lid, van de Pbw, door tussenkomst van de directeur van de inrichting van verblijf kan geschieden en de dag van ontvangst door de directeur in dat geval geldt als dag van indiening, moet worden geoordeeld dat het klaagschrift op 28 april 2006 is
ingediend. Gelet daarop is het klaagschrift tijdig ingediend. De beslissing van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en klager moet alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Ten aanzien van dat beklag geldt het volgende. Het verzoek om incidenteel verlof is
– blijkens de door de directeur tegenover de beklagcommissie gegeven toelichting – afgewezen op grond van ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van een verlof in verband met de vrees voor – kortweg – onttrekking aan detentie en vrees voor
recidive. De directeur heeft dat gebrek aan vertrouwen gebaseerd op een eerdere onttrekking aan detentie (in 2005) en vrees voor recidive (gelet op het kort na zijn invrijheidstelling opnieuw plegen van een strafbaar feit). Daarnaast is de directeur
van
mening dat er geen sprake is van een noodzaak als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI). Nu onweersproken is dat klager zich eerder – in 2005 – heeft
onttrokken
aan zijn detentie en klager zich daarnaast, blijkens het namens klager overgelegde strafvonnis van de rechtbank Leeuwarden van 4 april 2006 in maart, augustus en september 2006 heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten – terzake waarvan hij thans een
hem opgelegde gevangenisstraf ondergaat – en waarbij de rechtbank heeft overwogen dat klager een zeer uitgebreide documentatie heeft, mocht de directeur in redelijkheid vrezen voor recidive en/of onttrekking aan detentie in geval van een verleend
incidenteel verlof. Dat levert een zodanige contra-indicatie op voor de verlening van verlof, dat de beslissing van de directeur om het verzoek af te wijzen niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Klagers belang om persoonlijk aanwezig te zijn
kan daaraan ondergeschikt worden geacht.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven