Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0998/TB, 15 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/998/TB

betreft: [klager] datum: 15 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 15 februari 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 september 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus, namens de Minister,[...] en [...], zenuwarts bij de tbs-kliniek
Oldenkotte.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: (Pompekliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 19 juni 1990 veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 22 april 1991 is klagers tbs
aangevangen en is klager geplaatst in het Meijers Instituut. Op 5 november 1991 is klager overgeplaatst naar de tbs-kliniek Oldenkotte( hierna: Oldenkotte). Deze inrichting heeft klager op 7 oktober 2005 aangemeld voor plaatsing op een
longstayafdeling.
Bij advies van 25 november 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Vervolgens is klager op 8 februari 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompekliniek. De Minister heeft op 15 februari 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 27 februari 2006
gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het volgende aangevoerd. Op 1 maart 2006 heeft de voorzitter van de beroepscommissie klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister tot plaatsing van
klager in het Kempehuis. Klager is geholpen door een medewerker van Oldenkotte, die namens klager beroep tegen de plaatsing op een longstayvoorziening heeft ingediend, doch per abuis een onvolledig formulier hiervoor heeft gebruikt. Klager heeft
uitdrukkelijk gewenst dat beroep zou worden ingesteld tegen voornoemde plaatsing in de Pompekliniek. Klager verkeerde in de veronderstelling dat de behandelcoördinator van Oldenkotte zijn beroep tijdig en volledig zou instellen. Uit het
schorsingsverzoek van 24 februari 2006 blijkt uitdrukkelijk dat het beroep werd aangetekend c.q. was bedoeld aan te tekenen tegen de plaatsing in een longstayvoorziening. Klager werd heel snel overgeplaatst van Oldenkotte naar de Pompekliniek en heeft
in de hectiek van die periode erop vertrouwd dat de kliniek namens hem beroep zou instellen.
Klager heeft inmiddels vijftien jaren in de tbs gezeten en heeft heel veel jaren veel vrijheid genoten, is lang frequent buiten geweest en was steeds geleidelijk aan het resocialiseren. Klager heeft reeds drie keer een proefverlof genoten, welke
verloven uiteindelijk zijn ingetrokken wegens herhaaldelijk softdrugsgebruik. Klager heeft de afgelopen jaren frequent cannabis gebruikt, maar dat heeft nooit geleid tot een psychische decompensatie of tot grote incidenten, laat staan recidive. Het is
in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat klager thans op een longstayvoorziening is geplaatst en hem defacto nauwelijks enig perspectief wordt geboden. Gezien de aard van klagers tbs, de duur en het feit dat hij al herhaaldelijk langdurig
proefverlof heeft gehad, maakt dat de kliniek een uiterste inspanning moet leveren om klager alsnog in een specifiek traject te plaatsen. De kliniek heeft de zorgplicht om voor de patiënt, die ook nog eens een heel laag IQ heeft en pas zesendertig jaar
is, een passend alternatief traject uit te stippelen. In een terugval preventieplan moet recidive van softdrugsgebruik worden verdisconteerd. Klager krijgt nu geen behandeling aangeboden in het Kempehuis.
Subsidiair verzoekt de raadsman klager te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (PBC).

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Uit navraag bij Oldenkotte is gebleken dat klager de beschikking tot plaatsing in de longstayvoorziening op 24 februari 2006 heeft ontvangen. Het beroepschrift dateert van 12 april 2006 en is dus te laat ingediend. Klager wordt al jaren bijgestaan door
het bureau van rechtshulp en klager is goed op de hoogte van diverse procedures. Gelet op de beroepstermijn ex artikel 69, vierde lid, juncto artikel 58, vijfde lid, Bvt dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.
Oldenkotte heeft vanaf 1994 diverse resocialisatiepogingen ondernomen in eigen transmurale voorzieningen, RIBW en FPA Kompas. Er is een terugkerend patroon van ontregeling in zijn functioneren te zien. In de longstayindicatie van 27 oktober 2005 wordt
dit door Oldenkotte als volgt omschreven: “De periodes kenmerken zich onder meer door alcohol en softdruggebruik, het snel aangaan van relaties van uiteenlopende duur en heftigheid met vrouwen, door wisselende stemmingen, toenemende gevoeligheid voor
krenkingen, en vervolgens oplopende angst en achterdocht. Dit leidt tot een groot aantal terugplaatsingen in de (separeerafdeling van de) kliniek of in de resocialisatieafdeling “De Wiem”, een vechtpartij met een medewerker van FPA “Kompas”en in GGnet
tot een situatie die qua dynamiek sterk overeenkomt met het indexdelict van betrokkene”.
De kliniek heeft vervolgens overwogen om klager aan te melden voor een longstay plaatsing, maar besloot alsnog klager met een gericht plan te proberen te resocialiseren op transmurale basis in resocialisatieafdeling “Iemenhuve”, waar klager vanaf eind
2004 tot begin september 2005 heeft verbleven. Omdat klager zich niet voegde naar de aanwijzingen van behandelaars en wegens dreigend vluchtgevaar is klager overgebracht naar de kliniek. In de eindconclusie van het LAP advies van 25 november 2005 wordt
overwogen dat in de afgelopen veertien jaar verschillende malen geprobeerd is klager te resocialiseren. Psychische decompensaties en daaruit voortvloeiend dreigend delict en/of vluchtgevaar hebben deze pogingen doen mislukken. Zo ook recentelijk, als
klager in september 2005, in de voorbereiding van een ultieme resocialisatiepoging, gesepareerd moet worden in verband met dreigend vluchtgevaar. Uit het advies van Oldenkotte van 22 februari 2006 tot verlenging van klagers tbs komt naar voren dat het
gedurende de gehele behandeling van klager onmogelijk is gebleken om in zijn functioneren tot wezenlijke veranderingen te komen. Voorts is klager ook niet in staat gebleken om zich verder te ontwikkelen vanuit de beveiligende omgeving van de diverse
resocialisatieafdelingen.
De raadsman heeft aangegeven dat er geen adequate procedure is om uit een longstayvoorziening te geraken. Periodiek vindt er een evaluatie van het verplegings- en behandelingsplan plaats. Daarmee wordt tenminste jaarlijks het verblijf op de
longstayafdeling en de noodzaak van continuering van dit verblijf geëvalueerd.
In het licht van het vorenstaande zijn de door en namens klager in beroep genoemde bezwaren tegen zijn longstayplaatsing ongegrond. Wat betreft de delictgevaarlijkheid wordt daarbij verwezen naar de in 2005 uitgevoerde risicotaxatie HCR-20, waarin de
kans op toekomstig gewelddadig gedrag in de maatschappij op korte termijn als matig en op lange termijn als hoog wordt ingeschat.
Verder kan de Minister afgaan op het LAP-advies van 25 november 2005, nu geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen na dat advies.
De plaatsing op de longstayvoorziening is uitvoerig onderbouwd en de Minister heeft in alle redelijkheid kunnen besluiten tot deze plaatsing.

Dr. geeft de volgende toelichting. Door de kliniek Oldenkotte is zorgvuldig gehandeld. Er zijn zeer vele resocialisatiepogingen ondernomen, ook buiten de kliniek. Het gebruik van soft en hard drugs heeft een luxerende werking. Bij klager is sprake van
een psychische kwetsbaarheid waardoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan. Klager heeft een schizoaffectieve stoornis. Lithium heeft invloed op zijn stemmingen, maar niet op de psychotische component. In het PBC is de Raven IQ test afgenomen, waaruit
blijkt dat klager een laag gemiddeld IQ heeft. Hierbij is geen rekening gehouden met klagers culturele achtergrond.

4. De beoordeling
Klager heeft op 24 februari 2006 de bestreden beslissing ontvangen en hij heeft diezelfde dag een schorsingsverzoek ingediend. Door klagers raadsman is gesteld dat een medewerker van Oldenkotte klager heeft geholpen beroep in te stellen tegen de
plaatsing op een longstayvoorziening, maar dat dit personeelslid per abuis een verkeerd formulier hiervoor heeft gebruikt.
De beroepscommissie is van oordeel dat klager er van uit mocht gaan dat een medewerker van Oldenkotte op juiste wijze beroep zou instellen. De overschrijding van de beroepstermijn is derhalve verschoonbaar en klager kan worden ontvangen in zijn beroep.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 27 oktober 2005, het advies van de LAP van 25 november 2005, welke naar het
oordeel
van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat
voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in de tbs-kliniek Oldenkotte niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening
vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager vanwege een persoonlijkheidsstoornis niet behandelbaar is gebleken en als voortdurend
delictgevaarlijk wordt aangemerkt. Er bestaat naar het oordeel van de beroepscommissie geen aanleiding voor een nader klinisch onderzoek van klager in het PBC.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompekliniek te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 15 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven