nummer: 06/1225/GA
betreft: [klager] datum: 15 november 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten (b.g.g.) Nieuw Vosseveld te Vught,
gericht tegen een uitspraak van 8 mei 2006 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 18 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord [...], unit-directeur van de b.g.g. Nieuw Vosseveld.
Klager noch zijn raadsman, mr. E.R. Weening, zijn ter zitting verschenen. Ter zitting blijkt dat klager inmiddels is overgeplaatst. Van het horen van de unit-directeur is een verslag gemaakt dat voor reactie naar klager en zijn raadsman is gestuurd. De
raadsman heeft bij faxbericht van 28 augustus 2006 op het verslag gereageerd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat een poststuk voor klager van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) door de bevolkingsadministratie is geopend.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het gaat om post van een incassobureau. Dit bureau schrijft mensen aan om een boete te betalen. Als men niet betaalt wordt via het parket een vervangende straf tenuitvoergelegd. De vonnissen komen bij de bevolkingsadministratie van de inrichting
binnen.
Daar worden de zaken geregistreerd en daarna worden de brieven aan de gedetineerden uitgereikt. De inrichting ontvangt heel veel post van het CJIB. Daar staat niets geheims in. Het CJIB staat niet in het rijtje van artikel 37 van de Pbw. Het is geen
justitiële autoriteit. De directeur heeft niet terug kunnen vinden dat de Minister het CJIB heeft aangewezen als instantie waarvan de post als geprivilegieerde post moet worden aangemerkt.
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het CJIB maakt onderdeel uit van het Openbaar Ministerie. Mitsdien moet post van het CJIB gekwalificeerd worden als post van een justitiële autoriteit ex art. 37, lid 1 sub d, van de Pbw. De directeur geeft aan dat de aan de gedetineerde gerichte post
van het CJIB door de bevolkingsadministratie van de inrichting feitelijk wordt geopend en geregistreerd om op die manier vast de mogelijke vervangende straffen te kunnen registreren. Het komt er dus op neer dat de inrichting niet alleen ten onrechte de
geprivilegieerde post opent doch de inhoud daarvan tevens leest en daardoor misbruikt om als verlengstuk van de afdeling executie van het Openbaar Ministerie op te treden. Hiervoor bestaat geen enkele wettelijke grondslag.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Pbw is de directeur bevoegd enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de
enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, van de Pbw genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde.
Het beklag betreft het feit dat een poststuk van het CJIB bestemd voor klager buiten diens aanwezigheid is geopend.
Het CJIB is een agentschap van het Ministerie van Justitie belast met de inning van financiële sancties en maatregelen en kan daarmee niet beschouwd worden als een justitiële autoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, aanhef en onder d, van de
Pbw. Het CJIB wordt ook overigens niet genoemd onder de in artikel 37, eerste lid onder a tot en met j, van de Pbw vermelde personen en instanties en is ook niet een instantie door de Minister of de directeur aangewezen, zoals bedoeld in artikel 37,
eerste lid onder k, van de Pbw. Mitsdien is geen sprake van geprivilegieerde post die voor controle in aanwezigheid van klager dient te worden geopend. Het beroep van de directeur zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal
worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 15 november 2006
secretaris voorzitter