Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1745/GB, 27 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:27-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/1745/GB

Betreft: [klager] datum: 27 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 juni 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de afwijzende beslissing op het verzoek hem over te plaatsen naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 28 mei 2004 gedetineerd. Op 24 december 2004 is hij geplaatst
in de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Op het selectievoorstel van de gevangenis Veenhuizen hem in aanmerking te laten komen voor detentiefasering en hem te plaatsen in een b.b.i. is op 13 juni 2006 afwijzend door
de selectiefunctionaris beslist. Het hiertegen door klager ingediende bezwaarschrift is op 29 juni 2006 door de selectiefunctionaris ongegrond verklaard.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht. Een verzoek om overplaatsing naar een b.b.i. is tweemaal eerder op dezelfde gronden door de selectiefunctionaris afgewezen. Dit zou
impliceren dat een overtreding van een regel in het verleden tot gevolg heeft dat er ook jaren later geen mogelijkheden meer zijn voor een overplaatsing naar een b.b.i. Dit is onjuist omdat de door klager gemaakte fout tijdens een vorige detentie is
gemaakt. Gelet op het hartinfarct dat klager in februari 2006 heeft gehad, zijn leeftijd (52 jaar) en veranderende persoonlijke omstandigheden, kan er geen sprake meer zijn van recidive. Bij de bepaling van het strafrestant is ten onrechte de
vervangende hechtenisstraf voor boetes meegenomen. Door klager wordt alles in het werk gesteld om de opgelegde boetes alsnog te betalen. De ontslagdatum zal daarom eerder uitvallen dan eind 2007. In twee gevallen is inmiddels een afbetalingsregeling
tot
stand gekomen. Uit oogpunt van resocialisatie zijn in de wetgeving de mogelijkheden van plaatsing in een b.b.i. en z.b.b.i. geschapen. Aan klager zijn zeer hoge straffen opgelegd. Dit maakt het voor klager noodzakelijk te reïntegreren teneinde zijn
relatie in stand te houden en voor een nieuwe start na zijn detentie.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op het verzoek tot plaatsing in een b.b.i. is afwijzend beslist. Het OM heeft geen vertrouwen in een goed verloop van klagers verblijf in een b.b.i., omdat hij op 2
januari 2004 zich niet heeft gemeld bij een b.b.i. Tijdens zijn ontvluchting heeft klager een nieuw strafbaar feit gepleegd. Op 28 mei 2004 is hij hiervoor aangehouden en in verzekering gesteld. Klager heeft een enorme staat van recidive. Vanaf 1996 is
hij wel ieder jaar gedetineerd. Klager is er op gewezen dat hij momenteel nog een groot strafrestant heeft en dat hij als hij in aanmerking komt voor algemeen verlof, daarbij kan laten zien dat hij om kan gaan met de verleende vrijheden. Tijdens een
eerder aan klager in 2004 verleend verlof is hij niet teruggekeerd. Verder zijn hem geen vrijheden verleend. Klager geeft aan betalingsregelingen te treffen met het CJIB voor openstaande boetes van in totaal € 44.775,68. Mocht hij hierin slagen, dan
zal
hij per direct met ontslag kunnen gaan. Op dit moment is Justitie niets bekend over een getroffen regeling, waardoor de detentie voortduurt. Het beroep is daarom ongegrond. Er zijn geen gronden voor een tegemoetkoming.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI, hierna de Regeling) komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in
aanmerking
gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator bij de
beoordeling
daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking),
alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de
gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de
selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op de (langdurige) onttrekking aan de detentie in 2004 en de veroordeling wegens het plegen van een delict gedurende deze periode, niet in aanmerking komt voor plaatsing in
een
b.b.i. De beroepscommissie acht de inmiddels verstreken tijd niet dusdanig lang dat voornoemde omstandigheden niet langer aan de afwijzende beslissing ten grondslag kunnen worden gelegd. De beroepscommissie begrijpt verder uit het verweerschrift van de
selectiefunctionaris dat klager niet op voorhand wordt uitgesloten van verlofmogelijkheden en in dat kader, mits hij daarvoor in aanmerking komt, alsnog kan aantonen met vrijheden om te kunnen gaan. Het beroep is derhalve ongegrond.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 27 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven